ECLI:NL:CRVB:2018:797

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 maart 2018
Publicatiedatum
19 maart 2018
Zaaknummer
16/657 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging vrijwillige verzekering Ziektewet en Wet WIA door UWV wegens premieachterstand

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de vrijwillige verzekering voor de Ziektewet (ZW) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) wegens een achterstand in premiebetalingen. Betrokkene had zich op 27 januari 2014 ziek gemeld en ontving een ZW-uitkering. Na zijn herstel op 17 maart 2014, ontving hij nota's voor premiebetalingen over de maanden april tot en met augustus 2014. Ondanks meerdere herinneringen van het UWV, bleef de premiebetaling uit. Op 3 september 2014 besloot het UWV de vrijwillige verzekering met terugwerkende kracht te beëindigen per 3 maart 2014, wat betrokkene aanvocht.

De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van betrokkene gegrond en vernietigde het besluit van het UWV, waarbij de einddatum van de verzekering werd vastgesteld op 4 september 2014. Het UWV ging in hoger beroep, waarbij het aanvoerde dat de beëindiging met terugwerkende kracht mogelijk was op basis van de geldende wetgeving. Betrokkene heeft in hoger beroep geen verweer gevoerd en gaf aan het eens te zijn met de beëindiging per 3 maart 2014.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen geschil meer bestond over de datum van beëindiging van de verzekering, aangezien beide partijen het eens waren over de beëindiging per 3 maart 2014. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond. De proceskosten werden niet toegewezen.

Uitspraak

16/657 ZW
Datum uitspraak: 14 maart 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
17 december 2015, 14/7945 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft geen verweerschrift ingediend noch incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2016. Voor appellant is verschenen mr. dr. J.H. Ermers. Betrokkene is eveneens verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene was vrijwillig verzekerd voor de Ziektewet (ZW) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toen hij zich met ingang van 27 januari 2014 ziek meldde. Betrokkene is met ingang van die datum in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de ZW. Op 17 maart 2014 heeft betrokkene zich hersteld gemeld en is de
ZW-uitkering beëindigd. Op 24 april 2014 heeft appellant een nota gestuurd voor de premie voor de vrijwillige verzekeringen over de maand april 2014. Op 27 mei 2014 heeft appellant een nota gestuurd voor premiebetaling over de maand mei 2014. Op 24 juni 2014 heeft appellant een nota gestuurd voor de premiebetaling over de maand juni 2014. Ook zijn nota’s voor de maanden juli 2014 en augustus 2014 verzonden.
1.2.
Op 23 mei 2014 heeft appellant een herinnering gestuurd voor de over de maand april 2014 verschuldigde premie vrijwillige verzekeringen. Op 25 juni 2014 heeft appellant een herinnering gestuurd voor de over de maand mei 2014 verschuldigde premie. Op 9 juli 2014 heeft appellant wederom een herinnering gestuurd voor de over de maanden maart 2014 tot en met juni 2014 verschuldigde premie. Daarbij is vermeld dat bij een premieachterstand de kans bestaat dat de verzekering wordt beëindigd. Ook op 23 juli 2014 heeft appellant een herinnering gestuurd waarbij is vermeld: “Als u twee kalendermaanden lang de premie niet op tijd of niet volledig betaald, dan beëindigen wij de vrijwillige verzekering.” Bij brief van
14 augustus 2014 heeft appellant een laatste aanmaning gestuurd waarbij erop is gewezen dat als de premie niet binnen zeven dagen wordt voldaan, de vrijwillige verzekering voor de ZW en de Wet WIA zal worden beëindigd.
1.3.
Bij besluit van 3 september 2014 heeft appellant de vrijwillige verzekeringen voor de ZW en de Wet WIA met ingang van 3 maart 2014 beëindigd. Betrokkene heeft bezwaar gemaakt, inhoudende dat hij de post niet had geopend en gewend was geraakt aan de jarenlange automatische incasso. Hij wil de vrijwillige verzekering voortzetten. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft appellant ongegrond verklaard bij beslissing op bezwaar van
10 oktober 2014 (bestreden besluit).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 3 september 2014 herroepen en zelf in de zaak voorzien door de einddatum van de vrijwillige verzekeringen te bepalen op 4 september 2014. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat uit artikel 67a, aanhef en onder e, van de ZW volgt dat de vrijwillige verzekering wordt beëindigd indien de verschuldigde premie over een periode van twee volle kalendermaanden niet volledig of niet tijdig wordt betaald. Pas achteraf kan worden vastgesteld of een dergelijke situatie zich voordoet. Volgens de rechtbank is de eerste datum waarop, uitgaande van twee volle kalendermaanden, de vrijwillige verzekering kan worden beëindigd, zodoende 1 juni 2014 geweest. De rechtbank heeft ook overwogen dat beëindiging niet eerder kan plaatsvinden dan nadat betrokkene daarvan in kennis is gesteld. Bij gebreke van een bepaling van een datum in genoemd artikel gaat de rechtbank ervan uit dat een besluit niet eerder in werking mag treden dan na bekendmaking en de vroegste datum in dit geval 4 september 2014 is, zodat de vrijwillige verzekeringen niet eerder dan met ingang van die datum hadden mogen worden beëindigd. De rechtbank heeft tevens bepaald dat het griffierecht aan betrokkene wordt vergoed.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat artikel 67a, aanhef en onder e, van de ZW, op grond waarvan de vrijwillige verzekering wordt beëindigd indien de premie gedurende twee maanden niet tijdig of niet volledig wordt betaald, er niet aan in de weg staat om de vrijwillige verzekering met terugwerkende kracht te beëindigen. Ingevolge artikel 6 van de op artikel 71 van de ZW gebaseerde Regels vrijwillige ziekengeldverzekering 2007 (Stcrt. 23 mei 2007, nr. 97, hierna: Rvz), dient appellant het tijdstip van beëindiging van de verzekering te bepalen. Volgens appellant bestaat aldus een wettelijke grondslag op basis waarvan hem de vrijheid toekomt de verzekering met terugwerkende kracht te beëindigen. Dit is een klantvriendelijke werkwijze, omdat dan geen premie meer verschuldigd is over de periode dat de betrokkene in verzuim is geweest premie te betalen. Als in deze periode zich het verzekerde risico voordoet betaalt appellant de uitkering. Indien het risico na het achterwege blijven van de premiebetalingen intreedt en de verzekering nog niet is beëindigd, zou appellant gezien de uitspraak van de Raad van 6 juli 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:2547) geen beëindiging met terugwerkende kracht bewerkstelligen, aldus appellant.
3.2.
Betrokkene heeft geen verweer gevoerd. Ter zitting van de Raad heeft betrokkene te kennen gegeven dat, nu de vrijwillige verzekering wordt beëindigd, hij zich erin kan vinden dat dit met ingang van maart 2014 geschiedt aangezien hij dan geen premie hoeft te betalen over de maanden maart tot september 2014.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 67a, aanhef en onder e, van de ZW beëindigt appellant de vrijwillige verzekering indien de verschuldigde premie over een periode van twee volle kalendermaanden niet, niet volledig of niet tijdig wordt betaald.
4.2.
Op grond van artikel 71 van de ZW stelt appellant nadere regels met betrekking tot de vrijwillige verzekering. Deze regels bevatten op grond van het bepaalde onder b van voornoemd artikel in ieder geval bepalingen met betrekking tot het einde van de vrijwillige verzekering.
4.3.
Op grond van artikel 6 van de Rvz geeft appellant aan de persoon die is toegelaten tot de vrijwillige verzekering, schriftelijk kennis van het tijdstip waarop de vrijwillige verzekering wordt beëindigd. Op grond van het tweede lid van deze bepaling heeft het eindigen van de vrijwillige verzekering geen invloed op de uitkeringen welke krachtens die verzekering lopen op het tijdstip waarop de verzekering een einde neemt.
4.4.
De Wet WIA bevat gelijkluidende regelgeving.
4.5.
Op basis van deze bepalingen heeft appellant een werkwijze ontwikkeld die inhoudt dat bij uitblijven van de premiebetaling de vrijwillige verzekering met terugwerkende kracht wordt beëindigd. Daartoe heeft appellant toegelicht dat deze werkwijze ertoe strekt dat geen premie hoeft te worden geïnd over de maanden dat betaling is uitgebleven.
4.6.
De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 67a, aanhef en onder e, van de ZW, zodat appellant de vrijwillige verzekering diende te beëindigen. Betrokkene heeft geen (incidenteel) hoger beroep ingesteld, zodat dat oordeel van de rechtbank in hoger beroep niet meer ter discussie kan staan.
4.7.
Appellant heeft in hoger beroep slechts de datum van beëindiging van de vrijwillige verzekering ter discussie gesteld. Die datum dient volgens appellant op 3 maart 2014 te worden gesteld. Ter zitting van de Raad heeft betrokkene te kennen gegeven het daarmee eens te zijn en verder geen andere punten te hebben.
4.8.
Dit betekent dat over de in hoger beroep aan de orde zijnde vraag met ingang van welke datum de vrijwillige verzekering beëindigd moet worden, zoals die beantwoord is in het bestreden besluit, tussen partijen geen geschil bestaat, zodat er aanleiding is de aangevallen uitspraak te vernietigen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en E. Dijt en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2018.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) B. Dogan

RB