ECLI:NL:CRVB:2018:754

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 maart 2018
Publicatiedatum
14 maart 2018
Zaaknummer
16/6790 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op WIA-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WIA-uitkering van appellant, die zich op 28 april 2008 ziek had gemeld. Appellant had een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar het Uwv heeft vastgesteld dat hij met ingang van 18 mei 2015 geen recht meer had op een WIA-uitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellant stelde dat hij verdergaand beperkt was dan het Uwv had aangenomen en dat er een urenbeperking geïndiceerd was vanwege zijn psychische en lichamelijke klachten. De Raad heeft de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven en geoordeeld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hebben verricht. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt waren, ondanks zijn beperkte lees- en taalvaardigheid in het Nederlands. De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd.

Uitspraak

16.6790 WIA

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
23 september 2016, 15/7322 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 14 maart 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W. Hoebba, advocaat, hoger beroep ingesteld en stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2018. Voor appellant is mr. Hoebba verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker algemene dienst. Hij heeft zich op 28 april 2008 ziek gemeld wegens rechter schouderklachten. Appellant heeft nadien ook psychische klachten gekregen en knieklachten links. Het Uwv heeft appellant met ingang van 22 oktober 2010 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Bij besluit van 24 april 2013 is de loongerelateerde WGA-uitkering omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2.
De voormalige werkgever van appellant heeft op 7 mei 2014 een verzoek tot herbeoordeling ingediend bij het Uwv om te bezien of appellant in aanmerking komt voor een IVA-uitkering. Appellant had op dat moment ook cardiologische klachten. In augustus 2014 heeft hij een medische ingreep ondergaan voor deze klachten.
1.3.
Het Uwv heeft, na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, bij besluit van 17 maart 2015 vastgesteld dat appellant met ingang van 18 mei 2015 (datum in geding) geen recht meer heeft op een WIA-uitkering, omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt.
1.4.
Bij besluit van 6 oktober 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 17 maart 2015 ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van dossieronderzoek, haar bevindingen ter hoorzitting, medisch onderzoek aansluitend aan de hoorzitting en weging van (in bezwaar) verkregen informatie van behandelaars, waaronder van cardioloog R.J.G. Peters en de arts-assistent cardiologie H.C. Hassing, geconcludeerd, dat de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid bijstelling behoeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de voor appellant geldende beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 september 2015. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant niet gevolgd in zijn standpunt dat hij volledig arbeidsongeschikt is dan wel dat er een indicatie is voor een urenbeperking. Over de cardiologische problematiek van appellant heeft deze verzekeringsarts overwogen dat uit de ontvangen informatie van de cardioloog blijkt dat de hartaandoening stabiel is en sprake is van een goede hartpompfunctie, waarbij angineuze klachten alleen optreden bij inspanning, wat tot aanpassing van de medicatie heeft geleid. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op grond van een aangepaste functieselectie vastgesteld dat appellant onverminderd minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig geacht en heeft geen aanleiding gezien de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de belasting in de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hij verdergaand beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen. Appellant heeft te kennen gegeven dat uit preventief en energetisch oogpunt een urenbeperking geïndiceerd is. Door zijn psychische klachten, waarvoor hij antidepressiva gebruikt, ernstige hartklachten en lichamelijke klachten is hij energetisch ernstig beperkt. Verder nemen zijn hartklachten met de jaren alleen maar toe. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij een brief van het AMC van 7 november 2016 ingezonden betreffende een aanmelding voor een behandeling van zijn kransslagaders en een overzicht van voorgeschreven medicatie, gedateerd 11 oktober 2016. Appellant heeft de Raad verzocht een deskundige te benoemen. Over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft appellant naar voren gebracht dat de in bezwaar geselecteerde functies in medisch opzicht en vanwege de daarin gestelde eisen aan de Nederlandse taal niet passend zijn.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. De verzekeringsartsen hebben zorgvuldig onderzoek verricht en de informatie van de behandelend sector kenbaar in de beoordeling meegewogen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de beschikbare gedingstukken geen aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de belastbaarheid van appellant. Over de gestelde depressieve klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 20 november 2015 inzichtelijk uiteengezet dat zij bij medisch onderzoek geen aanwijzingen heeft gevonden die duiden op een evident depressief ziektebeeld en dat appellant geen medisch stuk heeft ingezonden waaruit van psychische klachten of een behandeling hiervoor blijkt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft argumenten gezien om appellant in verband met zijn verminderde inspanningsintolerantie door zijn hartproblematiek zwaarder beperkt te achten ten aanzien van dynamische handelingen en statische houdingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder toegelicht dat de bij appellant bestaande angineuze klachten, knie- en schouderklachten en aanpassingsproblematiek geen reden geven voor het stellen van een urenbeperking op energetische of preventieve gronden indien de te verrichten arbeid in voldoende mate licht van aard is en aan de gestelde beperkingen en eisen voldoet. Met het aanscherpen van de belastbaarheid in bezwaar is hieraan in voldoende mate tegemoetgekomen. De Raad ziet geen aanleiding om dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist te achten.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding tot twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daartoe wordt overwogen dat de gegevens over de behandeling van de kransslagaders zien op medische behandelingen in 2016 en niet op de datum in geding. Verder waren de artsen van het Uwv bekend met het medicijngebruik van appellant rond de datum in geding. Bij het ontbreken van twijfel aan de juistheid van de FML van 17 september 2015 is er geen reden om een medisch deskundige te benoemen en nader advies te vragen.
4.3.
Tevens wordt het oordeel van de rechtbank onderschreven dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt zijn te achten. In de rapporten van 29 september 2015 en 1 maart 2016 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is voldoende overtuigend gemotiveerd dat de in bezwaar aan de schatting ten grondslag gelegde functies van samensteller elektronische apparatuur, wikkelaar, magazijnmedewerker en productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) voor appellant geschikt zijn. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie onder meer de uitspraak van 13 juli 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX1509) staat een beperkte lees- en taalvaardigheid in de Nederlandse taal doorgaans niet in de weg aan het vervullen van eenvoudige productiematige functies. De door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies betreffen eenvoudige en routinematige functies met ten hoogste opleidingsniveau 2, waarin volgens een vast patroon met mondelinge opdrachten of mondelinge toelichtingen bij schriftelijke instructies en productbeschrijvingen wordt gewerkt. Mede gelet op het feit dat appellant in zijn land van herkomst een opleiding op Hbo-niveau heeft afgerond, hij sinds midden jaren negentig in Nederland heeft gewerkt en in het verleden met goed gevolg Nederlandse taalles heeft gevolgd, moet appellant in staat worden geacht te voldoen aan de
– zeer beperkte – eisen die in de geselecteerde functies aan de schriftelijke en mondelinge beheersing van de Nederlandse taal worden gesteld.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en E.J.J.M. Weyers en
D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van R.P.W. Jongbloed als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2018.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) R.P.W. Jongbloed

KS