Uitspraak
15.8126 WIA
OVERWEGINGEN
WGA-vervolguitkering. Daarbij is uitgegaan van een mate van arbeidsongeschiktheid van appellante van 35 tot 45%.
WGA-vervolguitkering met ingang van 21 maart 2014 heeft beëindigd. Op grond van verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante minder is dan 35%.
WGA-vervolguitkering eindigt met ingang van 9 juli 2014. De rechtbank heeft tevens beslissingen gegeven over de proceskosten van appellante en over het door haar betaalde griffierecht.
WGA-vervolguitkering ten onrechte is beëindigd per 21 maart 2014, omdat een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, zoals blijkt uit een rapport van 15 april 2014, voor de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante nieuwe functies heeft geselecteerd die pas met het bestreden besluit aan appellante zijn voorgehouden. Met inachtneming van een uitlooptermijn van twee maanden en een dag kan de uitkering niet eerder eindigen dan per 9 juli 2014.
20 juni 2014, geen aanleiding gezien om de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
10 december 2013 onjuist te achten. De belasting in de geselecteerde functies overschrijdt de mogelijkheden van appellante niet.
WIA-beoordeling opgestelde FML van 18 juni 2010. Appellante heeft in 2013, als het gaat om haar lichamelijke klachten, ook geen ander beeld geschetst dan in 2010 toen nog werd uitgegaan van aspecifieke pijnklachten. Verzekeringsarts bezwaar en beroep M. Kleinjan heeft appellante op de hoorzitting gezien en informatie van de behandelend sector, waaronder gegevens van de huisarts en van reumatoloog Scafuto Scotton, in de heroverweging betrokken. De FML van 10 december 2013 voldoet aan de door Kleinjan genoemde eis dat het bij fibromyalgie is aangewezen zware inspanningen te vermijden.
11 februari 2014 niet van andere of ernstiger psychische klachten gebleken dan Tsang in de beoordeling heeft meegenomen.
10 december 2013 is met deze uiteenzetting in overeenstemming. Aan de verklaring van bedrijfsarts Diepenveen kan niet worden ontleend dat appellante in 2013 meer beperkt was. Deze arts heeft appellante blijkens zijn verklaring na 2010 eerst in 2015 weer op het spreekuur gezien en toen vastgesteld dat sprake was van een toename van beperkingen in vergelijking met 2010. Over de periode van oktober 2013 tot mei 2014 zegt zijn verklaring niets.