ECLI:NL:CRVB:2018:664
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de boete opgelegd door de Sociale Verzekeringsbank wegens niet tijdige melding van verblijf in het buitenland
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank het beroep van appellanten tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) ongegrond heeft verklaard. Appellanten, die sinds januari 2012 een ouderdomspensioen en een aanvullende inkomensvoorziening ouderen ontvangen, hebben in maart 2015 gemeld naar Turkije te gaan, maar hebben de duur van hun verblijf niet opgegeven. Na terugkeer in Nederland heeft de Svb hen een boete opgelegd van € 260,- omdat zij niet tijdig melding hebben gemaakt van hun verblijf in het buitenland, dat langer dan dertien weken heeft geduurd. De rechtbank heeft de boete gehandhaafd, waarop appellanten in hoger beroep zijn gegaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 6 maart 2018 geoordeeld dat de Svb terecht een boete heeft opgelegd. De Raad stelt vast dat appellanten de inlichtingenverplichting hebben geschonden door niet tijdig melding te maken van hun verblijf in Turkije. De Raad wijst erop dat het verblijf in het buitenland van invloed kan zijn op het recht op bijstand en dat appellanten zich hiervan bewust hadden moeten zijn. De Raad concludeert dat er geen dringende redenen zijn die het opleggen van de boete onterecht maken en bevestigt de beslissing van de rechtbank. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de inlichtingenverplichting en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichting.