ECLI:NL:CRVB:2018:632
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering ZW-uitkering wegens gebrek aan verzekeringsstatus en privaatrechtelijke dienstbetrekking
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die zijn beroep tegen de weigering van een ZW-uitkering ongegrond verklaarde. Appellant had op 11 maart 2015 een aanvraag ingediend voor een ZW-uitkering na een ongeval op 27 mei 2007. Het Uwv weigerde de uitkering omdat appellant op het moment van het ongeval niet verzekerd was. De rechtbank oordeelde dat appellant niet kon worden aangemerkt als werknemer in de zin van de ZW, omdat hij geen ondertekende arbeidsovereenkomst kon overleggen die zijn stelling onderbouwde dat er een dienstverband was met [naam bedrijf]. Appellant stelde dat er wel degelijk een privaatrechtelijke dienstbetrekking was, maar de rechtbank vond zijn argumenten niet overtuigend.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt en voegde hij aanvullende gegevens toe, waaronder jaaropgaven. Het Uwv handhaafde zijn standpunt en vroeg bevestiging van de eerdere uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het aan appellant was om aan te tonen dat hij recht had op de uitkering. De Raad concludeerde dat appellant niet had aangetoond dat er een arbeidsovereenkomst bestond, noch schriftelijk noch mondeling. De intentie van [naam bedrijf] om appellant in dienst te nemen was niet voldoende om een dienstverband te bevestigen, vooral omdat appellant door zijn ongeval niet in staat was om werkzaamheden te verrichten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.