ECLI:NL:CRVB:2018:613
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Recht op ziekengeld na beëindiging ZW-uitkering en medische beoordeling
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant per 18 april 2015. Appellant, die als dakdekker werkte, had zich op 4 november 2013 ziek gemeld vanwege rechterknieklachten. Na een operatie aan zijn rechterknie op 17 maart 2014 ontving hij ziekengeld. Het Uwv heeft op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) vastgesteld dat appellant per 18 april 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij in staat zou zijn om ten minste 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt en in hoger beroep gesteld dat hij niet in staat was om de geselecteerde functies te vervullen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de medische grondslag van het besluit van het Uwv niet deugde. De Raad oordeelde dat appellant, gezien zijn knieklachten en de medische rapportages, niet in staat was om de functies te vervullen die aan de beëindiging van zijn ziekengeld ten grondslag lagen. De Raad heeft het besluit van het Uwv vernietigd en bepaald dat appellant met ingang van 18 april 2015 recht heeft op ziekengeld. Tevens heeft de Raad de eerdere uitspraken van de rechtbank vernietigd, omdat deze niet in lijn waren met de bevindingen van de Raad.
De uitspraak bevestigt dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en het recht op ziekengeld zorgvuldig moet gebeuren, met inachtneming van de medische situatie van de appellant. De Raad heeft het Uwv opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 juni 2016, waarbij zijn recht op ziekengeld per 20 juni 2016 werd beëindigd. De kosten van de rechtsbijstand zijn ook vergoed.