ECLI:NL:CRVB:2018:608
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening studiefinanciering en onrechtmatig verkregen bewijs in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap met betrekking tot studiefinanciering. Appellante ontving van januari 2012 tot en met augustus 2012 en van september 2013 tot en met december 2013 studiefinanciering, berekend naar de norm voor uitwonende studenten. Op 20 november 2013 voerde de minister een onderzoek uit naar de woonsituatie van appellante, wat leidde tot een bestuurlijke boete van € 1.054,66. Appellante maakte bezwaar tegen deze boete, maar de minister verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Den Haag oordeelde in een eerdere uitspraak dat de boete verlaagd moest worden naar € 292,50, wat appellante niet accepteerde en in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de bevindingen van het onderzoek op 20 november 2013 als onrechtmatig verkregen bewijs moeten worden beschouwd, omdat deze zijn verkregen door onbevoegde controleurs. Hierdoor kon het bestreden besluit van de minister niet worden gehandhaafd, aangezien het uitsluitend was gebaseerd op deze onrechtmatig verkregen informatie en de verklaringen van appellante. De Raad concludeerde dat er geen voldoende feitelijke grondslag was voor de boete, en vernietigde het besluit van de minister. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.505,- bedroegen. De uitspraak werd openbaar gedaan op 2 maart 2018.