ECLI:NL:CRVB:2018:584

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 februari 2018
Publicatiedatum
28 februari 2018
Zaaknummer
16/5662 Wajong
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake Wajong-uitkering en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 februari 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om zijn aanvraag voor een Wajong-uitkering af te wijzen. Appellant, geboren in 1985, had zich in 2011 ziek gemeld en verzocht om ondersteuning op grond van de Wajong 2010, waarbij hij aangaf te lijden aan het syndroom van Kallmann. Het Uwv concludeerde na medisch onderzoek dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering, omdat hij in staat was om meer dan 75% van het minimumloon te verdienen. De rechtbank Noord-Holland had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Raad heeft in zijn beoordeling de medische grondslag van het besluit van het Uwv onderzocht. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vastgestelde belastbaarheid van appellant niet overschat was. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had voldoende inzichtelijk gemotiveerd waarom appellant niet als volledig arbeidsongeschikt kon worden aangemerkt. De Raad volgde de conclusie van de arbeidsdeskundige dat appellant, ondanks zijn beperkingen, in staat was om de geselecteerde functies te vervullen.

Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het Uwv, waarbij het verzoek van appellant om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente werd afgewezen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/5662 Wajong
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
28 juli 2016, 15/5769 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 22 februari 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.M. Seriese hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en bij brief van 18 december 2017 een rapport van 14 december 2017 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Seriese. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Nicolai.

OVERWEGINGEN

1. De Raad stelt voor de leesbaarheid van de uitspraak het volgende voorop.
Op 1 januari 1998 is in werking getreden de Wet van 24 april 1997 (Stb. 1997, 177) houdende voorziening tegen geldelijke gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid voor jonggehandicapten. Volgens artikel 79 van die wet was de citeertitel van de wet: Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten. De Raad duidt deze wet aan als Wajong 1998. Bij de Wet van 3 december 2009 (Stb. 2009, 582) is de Wet van 24 april 1997 met ingang van 1 januari 2010 gewijzigd en is de tekst vernummerd. Volgens artikel 8:12 was de citeertitel van de gewijzigde wet: Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten. De Raad duidt deze met ingang van 1 januari 2010 gewijzigde wet aan als Wajong 2010. Bij de Wet van 3 december 2014 (Stb. 2014, 495) is de Wet van 24 april 1997 met ingang van
1 januari 2015 gewijzigd. Zo is een aantal artikelen gewijzigd en is Hoofdstuk 1A toegevoegd. Volgens artikel 8:12 is ook de citeertitel gewijzigd in: Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten. De Raad duidt deze met ingang van
1 januari 2015 gewijzigde wet aan als Wajong 2015. Voor zover het verschil in tekst van de Wajong 1998, de Wajong 2010 en de Wajong 2015 niet relevant is, wordt hierna de Wajong zonder jaaraanduiding genoemd.
1.1.
Appellant, geboren [in] 1985, heeft na voltooiing van een MBO-opleiding diverse banen vervuld. Op 12 oktober 2011 heeft hij zich ziek gemeld voor zijn werk als technisch medewerker in een kringloopwinkel. Met ingang van 26 juli 2012 is appellant hersteld verklaard voor de maatgevende arbeid en is de hem toegekende uitkering op grond van de Ziektewet met ingang van die datum beëindigd.
1.2.
Met een op 19 december 2014 door het Uwv ontvangen formulier heeft appellant een aanvraag ingediend om ondersteuning op grond van Hoofdstuk 2 van de Wajong 2010. Daarbij is gemeld dat appellant lijdt aan het syndroom van Kallmann, met diverse lichamelijke klachten. Naar aanleiding van de aanvraag heeft een verzekeringsarts van het Uwv onderzoek verricht. Deze arts heeft vastgesteld dat er fysieke beperkingen zijn, die reeds aanwezig waren op het 17e jaar van appellant. Zij heeft de beperkingen op 27 januari 2015 vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), die zowel per datum einde wachttijd als per datum ingang van het mogelijke recht op arbeidsondersteuning geldig is. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het Uwv na zijn onderzoek geconcludeerd dat appellant niet tot de doelgroep van de Wajong behoort. Bij besluit van 26 maart 2015 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat appellant niet aan de voorwaarden voldoet om in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van de Wajong 2010. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
In bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep na zijn onderzoek de in de FML van 27 januari 2015 vastgelegde beperkingen onderschreven. Deze bestonden reeds tijdens de wachttijd en zijn sedertdien niet gewijzigd. Met inachtneming van de in bezwaar ontvangen informatie van de behandelend sector heeft deze verzekeringsarts op 11 november 2015 geconcludeerd dat appellant geschikt is voor licht fysiek belastend werk. Een duurbeperking is niet aan de orde. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft na zijn onderzoek in zijn rapport van 17 november 2015 geconcludeerd dat appellant gezien zijn arbeidsverleden langdurig in staat is geweest met reguliere arbeid meer dan 75% van het minimumloon te verdienen. Voorts heeft deze arbeidsdeskundige vastgesteld dat appellant per beoordelingsdatum 10 april 2015 in staat is in algemeen geaccepteerde arbeid tenminste 75% van het maatmaninkomen te verdienen. Onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het Uwv bij besluit van 23 november 2015 (bestreden besluit) met toepassing van de Wajong 2010 het bezwaar ongegrond verklaard.
2.1.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat van toepassing zijn de bepalingen van de Wajong 2010.
2.2.
De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden om te oordelen dat het medisch onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt niet zorgvuldig is verricht. Uit zijn rapport van 11 november 2015 komt naar voren dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van zijn onderzoek een voldoende duidelijk beeld heeft gekregen van de medische situatie van appellant. De rechtbank heeft ook geen redenen te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de aandoening van appellant beschreven alsook de beperkingen die zich bij appellant manifesteren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende inzichtelijk gemotiveerd waarom er bij appellant geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden en evenmin reden om meer beperkingen aan te nemen ten tijde van de aanvraag, de wachttijd en de periode daartussen. Gelet hierop heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om een deskundige in te schakelen.
2.3.
De rechtbank heeft voorts de conclusie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gevolgd dat appellant met de bij hem bestaande beperkingen in staat moet worden geacht meer dan 75% van het minimumloon te verdienen. Het Uwv heeft dan ook terecht vastgesteld dat appellant geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wajong 2010.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant het standpunt gehandhaafd dat zijn beperkingen onvoldoende in kaart zijn gebracht. Op onjuiste wijze is rekening gehouden met zijn arbeidsverleden. In verband met zijn klachten was hij niet in staat banen te behouden. Appellant heeft de Raad verzocht een deskundige te benoemen.
3.2.
In het verweerschrift heeft het Uwv verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Op grond van artikel 2:4, eerste lid, van de Wajong 2010 is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid niet meer te verdienen dan 20% van het maatmaninkomen.
4.1.2.
De Raad heeft op 6 september 2017 diverse uitspraken gedaan in zaken als die van appellant, waarin een verzekerde, die vóór 1 januari 2015 achttien jaar is geworden, een aanvraag heeft gedaan om ondersteuning op grond van de Wajong na 10 september 2014, maar vóór 1 januari 2015, terwijl het besluit op die aanvraag genomen is op of na
1 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2017:2994 en 3201 tot en met 3205). In deze uitspraken heeft de Raad met betrekking tot deze aanvragen een oordeel gegeven over het toepasselijk recht en wat onder volledig en duurzaam arbeidsongeschikt in de zin van de Wajong 2010 moet worden verstaan.
4.1.3.
Over het toepasselijk recht heeft de Raad geoordeeld dat op grond van wat is bepaald bij of krachtens de Wajong 2010 voor het ontstaan van het recht op ondersteuning of uitkering bepalend is de dag waarop de aanvraag wordt ingediend, met dien verstande dat dit recht niet eerder kan ontstaan dan met ingang van de dag waarop de jonggehandicapte achttien jaar wordt. Voor deze groep verzekerden, waarbij de aanvraag is gedaan na 10 september 2014 en vóór 1 januari 2015, betekent dit dat de beoordeling van de aanvraag om het recht op ondersteuning moet plaatsvinden aan de hand van de Wajong 2010 en dat er geen ruimte is voor beoordeling van de aanvraag op grond van Hoofdstuk 1A van de Wajong 2015. De Raad heeft onder verwijzing naar de geschiedenis van de totstandkoming van de Invoeringswet Participatiewet (Kamerstukken 2011/12, 33 161, nr. 3 blz. 34 e.v. en nr. 107 blz. 128) verder geoordeeld dat voor een aanvraag, ingediend na 10 september 2014 maar vóór 1 januari 2015, slechts recht op uitkering op grond van de Wajong 2010 kan ontstaan, in het geval de verzekerde aan te merken is als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt in de zin van artikel 2:4, eerste lid, van de Wajong 2010.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het bestreden besluit op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de medische grondslag op een voldoende draagkrachtige wijze is gemotiveerd. De overwegingen die de rechtbank daarover in de aangevallen uitspraak heeft neergelegd, worden geheel onderschreven. Daaraan wordt nog het volgende toegevoegd.
4.3.
Niet ontkend wordt dat appellant ten gevolge van het syndroom van Kallmann chronische beperkingen in de arbeid heeft. Wat appellant in hoger beroep over de omvang van zijn beperkingen heeft aangevoerd is in voldoende mate bij de beoordeling door de verzekeringsartsen betrokken. Met juistheid heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 14 december 2017 erop gewezen dat ook de medische gegevens die in hoger beroep zijn overgelegd geen nieuwe argumenten bevatten op grond waarvan moet worden aangenomen dat de belastbaarheid, zoals vastgelegd in de FML van 27 januari 2015, overschat is.
4.4.
Ook wat in hoger beroep is aangevoerd geeft geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige in te schakelen. Er is voldoende informatie in het dossier over de gezondheidstoestand van appellant om tot een afgewogen oordeel te komen over zijn belastbaarheid ten tijde hier in geding. De informatie van de behandelend sector is kenbaar en inzichtelijk bij de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep betrokken en er bestaat geen twijfel over de uitkomst van het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde belastbaarheid heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 17 november 2015 voldoende onderbouwd dat appellant in staat is per beoordelingsdatum 10 april 2015, 16 weken na de dag waarop de aanvraag om het recht op ondersteuning werd ingediend, de voor hem geselecteerde functies te vervullen, waarmee hij meer dan 75% van het minimumloon kan verdienen. Reeds op deze grond heeft het Uwv terecht vastgesteld dat appellant geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wajong 2010. Gelet hierop kan wat appellant heeft aangevoerd over zijn arbeidsverleden onbesproken blijven.
4.6.
Nu er geen sprake is van (volledige) arbeidsongeschiktheid, hoeft over de duurzaamheid van de beperkingen geen oordeel te worden gegeven.
4.7.
De overwegingen 4.1 tot en met 4.6 leiden tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Gelet hierop moet ook het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van de wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en E.J.J.M. Weyers en
D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2018.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) I.G.A.H. Toma

OS