ECLI:NL:CRVB:2018:574

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 februari 2018
Publicatiedatum
28 februari 2018
Zaaknummer
16/2112 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking WGA-loonaanvullingsuitkering en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellante tegen de intrekking van haar WGA-loonaanvullingsuitkering per 17 februari 2015. Appellante, die als productiemedewerkster werkte, had eerder een WIA-uitkering ontvangen, maar na een herbeoordeling door het Uwv werd vastgesteld dat zij geen recht meer had op de uitkering. Appellante was van mening dat het Uwv haar mogelijkheden had overschat en dat haar medische situatie, met rug-, nek- en schouderklachten, niet was verbeterd. Ze verzocht om een onafhankelijke deskundige en om schadevergoeding.

De Raad heeft het procesverloop besproken, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat en het Uwv vertegenwoordigd was door een gemachtigde. De Raad oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad onderschreef dit oordeel. Er werd geen nieuwe medische informatie gepresenteerd die de standpunten van appellante kon onderbouwen.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante geen doel trof en bevestigde de aangevallen uitspraak. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 28 februari 2018.

Uitspraak

16.2112 WIA

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
25 maart 2016, 15/4095 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 28 februari 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.P.J.L. Appelman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Appelman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
E.M.C. Beijen.

OVERWEGINGEN

1. Appellante heeft gewerkt als productiemedewerkster voor 37,7 uur per week. Zij is op
27 december 2004 met pijnklachten uitgevallen voor deze werkzaamheden. Bij besluit van
1 december 2006 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante per 18 januari 2007 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op
80 tot 100%. Bij besluit van 16 september 2009 is de WIA-uitkering per 18 januari 2010 voortgezet als een WGA-loonaanvullingsuitkering naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100%. Op verzoek van de ex-werkgever van appellante heeft het Uwv een herbeoordeling verricht. Bij besluit van 16 december 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante per 17 februari 2015 (datum in geding) geen recht meer heeft op een
WGA-loonaanvullingsuitkering. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv ongegrond verklaard bij beslissing op bezwaar van 10 augustus 2015 (bestreden besluit). Daaraan liggen rapporten van 13 juli 2015 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 28 juli 2015 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep – kort gezegd – naar voren gebracht dat het Uwv haar mogelijkheden heeft overschat, gelet op de bij haar bestaande beperkingen ten gevolge van rug-, nek- en schouderklachten, polsklachten, knieklachten, hoofdpijn- en overige klachten. Appellante acht het onbegrijpelijk dat het Uwv minder beperkingen heeft vastgesteld dan bij de voorgaande beoordeling in 2007, omdat haar medische situatie sindsdien ongewijzigd is. Zij acht zich niet in staat de voor haar geselecteerde functies te verrichten. Appellante heeft verzocht een onafhankelijke deskundige te benoemen. Zij heeft om schadevergoeding gevraagd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellante terecht per 17 februari 2015 is ingetrokken.
4.2.
Wat appellante in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, is grotendeels een herhaling van de gronden die zij al in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft die gronden afdoende besproken en voldoende gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. Het ter zake gegeven oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de rapporten van de verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig tot stand zijn gekomen, gelet op de wijze waarop onderzoek is verricht en de aanwezige informatie van de behandelend sector daarbij kenbaar is betrokken. De rechtbank heeft ook met juistheid overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep toereikend heeft gemotiveerd waarom voor appellante geen verdergaande beperkingen in aanmerking zijn genomen. Voor het instellen van een belastbaarheidsonderzoek bestond geen aanleiding. Daaraan wordt toegevoegd, dat zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep lichamelijk onderzoek bij appellante hebben verricht, waarbij onder meer de handen en armen zijn betrokken en geen afwijkingen van betekenis zijn gevonden. In hoger beroep heeft appellante geen nieuwe medische informatie overgelegd die steun biedt voor haar standpunt dat haar beperkingen op de datum in geding door het Uwv zijn onderschat. In wat zij verder in hoger beroep naar voren heeft gebracht wordt ook geen aanknopingspunt gevonden voor het oordeel dat de rechtbank de medische grondslag van het bestreden besluit ten onrechte heeft onderschreven. Zoals de Raad herhaaldelijk heeft overwogen, is niet een diagnose bepalend voor de vraag of een betrokkene al dan niet arbeidsongeschikt is, maar diens beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek (zie de uitspraak van de Raad van
2 november 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB7575).
4.3.
Gezien het voorgaande wordt geen reden gezien om een deskundige te benoemen. Er is geen twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling.
4.4.
Ook wordt het oordeel van de rechtbank onderschreven dat er geen aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de medische geschiktheid van appellante voor de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd.
4.5.
Uit wat is overwogen in 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep van appellante geen doel treft en dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
6. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en E.J.J.M. Weyers en
D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2018.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) I.G.A.H. Toma

SS