In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die een persoonsgebonden budget (pgb) had ontvangen van het Zorgkantoor, had niet voldaan aan de verplichtingen om verantwoording af te leggen over de besteding van dit budget. Het Zorgkantoor had de verantwoording van de appellant afgekeurd omdat hij geen facturen of nota's had overgelegd, wat leidde tot een lagere vaststelling van het pgb en een terugvordering van een bedrag van € 4.695,78. De Raad oordeelde dat het Zorgkantoor bevoegd was om het pgb lager vast te stellen, gezien de onvoldoende verantwoording door de appellant. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij het Zorgkantoor werd veroordeeld in de proceskosten van de appellant tot een bedrag van € 1.980,-.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant geen bewijs heeft geleverd van de besteding van het pgb, ondanks dat hij had aangevoerd dat hij aan de verplichtingen had voldaan. De Raad heeft ook geoordeeld dat er geen schending van de hoorplicht was, aangezien de appellant niet aanwezig was bij de hoorzitting en zijn belangen niet waren geschaad. De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van de juiste documentatie bij het Zorgkantoor en de gevolgen van het niet voldoen aan de verplichtingen die aan een pgb zijn verbonden.