ECLI:NL:CRVB:2018:546
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand en schending van medewerkings- en inlichtingenverplichting in het kader van de Participatiewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de intrekking van bijstand aan een betrokkene die sinds 28 februari 2011 bijstand ontving op basis van de Participatiewet (PW). De intrekking vond plaats na een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand, waarbij de betrokkene niet de gevraagde documenten meebracht naar een gesprek op 15 juli 2015. De gemeente Rotterdam stelde dat de betrokkene zijn medewerkingsverplichting had geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De rechtbank had eerder het besluit van de gemeente vernietigd, omdat niet was aangetoond dat de betrokkene niet had meegewerkt aan het onderzoek.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad concludeerde dat de betrokkene tijdens het gesprek wel degelijk informatie had verstrekt over zijn woon- en leefsituatie, maar dat hij niet de gevraagde bankafschriften had overgelegd. De Raad oordeelde dat de gemeente niet voldoende had aangetoond dat de betrokkene de inlichtingenverplichting had geschonden, en dat de intrekking van de bijstand niet gerechtvaardigd was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij de intrekking van de bijstand werd herroepen.
De uitspraak benadrukt het belang van de medewerkings- en inlichtingenverplichtingen van bijstandsontvangers, maar ook de verantwoordelijkheden van de gemeente om deze verplichtingen te toetsen en aan te tonen. De Raad heeft de gemeente opgedragen om de juiste procedures te volgen bij het intrekken van bijstand, en dat een schending van de medewerkingsverplichting niet automatisch leidt tot intrekking van de bijstand.