In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant had een bijstandsaanvraag ingediend, die door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op de stelling dat de appellant niet had meegewerkt aan een huisbezoek, omdat hij de kelderbox niet kon tonen. De Raad oordeelde dat de enkele mededeling van de appellant dat hij de sleutel niet had, niet voldoende was om te concluderen dat hij had geweigerd mee te werken. De Raad stelde vast dat de appellant had aangeboden om de kelderbox de volgende dag te tonen en dat er geen duidelijke instructies waren gegeven over de gevolgen van het niet tonen van de kelderbox op diezelfde dag. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college, en droeg het college op om binnen zes weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van de appellant tot een bedrag van € 2.004,-.