ECLI:NL:CRVB:2018:465
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- F. Hoogendijk
- W.F. Claessens
- J.M.A. van der Kolk-Severijns
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verlaging van bijstandsuitkering wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellante, die sinds 5 juli 2006 als taxichauffeur werkte, ontving sinds 1 juni 2010 bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Na beëindiging van haar arbeidsovereenkomst per 1 februari 2015, heeft zij een WW-uitkering aangevraagd, die werd geweigerd omdat zij de wettelijke opzegtermijn niet had afgedwongen. Het college van burgemeester en wethouders van Heerlen heeft daarop de bijstand van appellante met 100% verlaagd voor de maand augustus 2015, omdat zij tekortschietend besef van verantwoordelijkheid zou hebben betoond.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante door akkoord te gaan met de beëindiging van haar arbeidsovereenkomst zonder rekening te houden met de opzegtermijn, zelf verantwoordelijk was voor het verlies van inkomen. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de maatregel niet in stand kan blijven, maar de Raad oordeelde dat het college terecht de bijstand heeft verlaagd. De Raad concludeerde dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar werkgeefster haar onder druk heeft gezet om de vaststellingsovereenkomst te ondertekenen en dat zij niet volledig gebruik heeft gemaakt van de voorliggende voorziening, de WW.
De Raad bevestigde de beslissing van het college en de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd geoordeeld dat de maatregel van 100% verlaging gedurende een maand rechtvaardig was. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.