C, [naam functie 3] , heeft voor zover hier van belang verklaard dat hij heeft waargenomen dat accubakken door [naam BV] ( [naam BV] ) vanaf het [locatie] werden opgehaald met een heftruck; dat hij de heftruck herkende; dat dit was rond 7.00 uur in de ochtend en dat hij het vermoeden had dat [naam BV] een sleutel van het [locatie] bezat omdat hij geen van de medewerkers van het [dienstonderdeel] zag en ook geen auto van een medewerker van het [dienstonderdeel] zag staan.
D, [naam functie 4] , heeft onder meer verklaard dat hij heeft gezien dat een keer tussen 7.00 en 8.00 uur in de morgen een auto van [naam BV] de metaalcontainer ophaalde en daarmee het terrein van [naam BV] opreed; dat een keer tussen 7.00 en 8.00 uur in de morgen een auto van [naam BV] de metaalcontainer terugplaatste; dat een medewerker van [naam BV] vóór openingstijd van het [dienstonderdeel] met een heftruck de accubak kwam ophalen en dat een medewerker van [naam BV] vóór openingstijd van het [dienstonderdeel] met een heftruck de accubak kwam terugbrengen. Betrokkene was volgens D één van de medewerkers die regelmatig tussen 7.00 en 8.00 uur in de morgen op het [dienstonderdeel] aanwezig was.
E, [naam functie 5] , heeft verklaard dat hij zeker vijf keer heeft gezien dat een derde persoon (naast de [naam functie 6] en de [naam functie 7] ) met een kliko-container langs de metaalcontainer liep en daaruit ijzer en koper haalde of andere waardevolle spullen uit andere containers haalde, die dan in de kliko werden gedaan en dat die derde persoon daarmee naar het
KCA-depot ging. De derde persoon was wisselend, maar steeds iemand van de vaste medewerkers van de gemeente [naam] . Volle KCA-vaten werden daar aan de deur gezet, buiten het depot; het betrof dagelijks meerdere vaten. E heeft verder verklaard dat hij een keer in die KCA-vaten heeft gekeken en dat hij heeft gezien dat er toen ijzer inzat. Ook heeft E verklaard dat [naam BV] de vaten kwam ophalen toen betrokkene in de unit verbleef.
F, [naam functie 3] , heeft verklaard dat hij minimaal twee, mogelijk drie keer heeft gezien dat er tussen 7.30 en 8.00 uur in de morgen, in ieder geval ruim vóór openingstijd, een heftruck van [naam BV] het [locatie] op reed, die werd binnengelaten door A. Die heftruck heeft een grijze accubak, die op het terrein stond achter het gebouwtje, opgeladen en is weer vertrokken. F heeft verklaard dat hij zich daar over verbaasde maar dacht dat het zo was afgesproken met deze firma.
Ten slotte heeft G, medewerkster [naam dienst] , verklaard dat zij in 2013 heeft gezien hoe A bij de uitgang van het [dienstonderdeel] stond, ter hoogte van het KCA-depot en toekeek terwijl een persoon met een heftruck vier tot zes blauwe KCA-vaten oplaadde en vervolgens met deze vaten het [dienstonderdeel] verliet en in de richting van het terrein van [naam BV] afsloeg. Kort daarna kwam die persoon het [dienstonderdeel] op en is hij het kantoor binnengegaan. Na korte tijd heeft A tegen die persoon gezegd dat het zo goed was waarop deze het kantoor verliet, aldus G.
Uit deze verklaringen, in onderlinge samenhang bezien, blijkt dat [naam BV] herhaaldelijk, vóór openingstijd, met een heftruck [locatie] opreed, KCA-vaten en/of accubakken ophaalde en daarmee het terrein van het [dienstonderdeel] verliet. Ook blijkt uit die verklaringen dat die vaten en/of accubakken door [naam BV] weer zijn teruggebracht naar [locatie] . De volle KCA-vaten werden buiten, aan de achterzijde van het KCA-depot, neergezet. Waargenomen is dat er ijzerwaren in de KCA-vaten zaten. Ook is waargenomen dat betrokkene in elk geval één maal aanwezig was op het [dienstonderdeel] ten tijde van een bezoek van [naam BV] . Hier weegt mee, dat de signalen die aanleiding gaven tot het onderzoek naar (grootschalige) fraude op de [dienstonderdeel] , geen aanleiding gaven om de medewerkers die deze verklaringen hebben afgelegd te verdenken van betrokkenheid daarbij. Dat laatste is evident anders bij betrokkene.