In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante had een loongerelateerde WGA-uitkering aangevraagd, maar het Uwv had vastgesteld dat zij niet meer geschikt was voor haar eigen werk en haar arbeidsongeschiktheid op 28,06% had berekend. Na bezwaar werd dit percentage verhoogd naar 58,31%, maar in een nieuw besluit werd dit weer verlaagd naar 42,66%. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen twijfel bestond aan de medische beoordeling door het Uwv en dat appellante geschikt was voor verschillende functies, ondanks haar allergieën. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en het eerste besluit van het Uwv, maar verklaarde het tweede besluit ongegrond. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot betaling van proceskosten en schadevergoeding aan appellante, omdat de redelijke termijn van de procedure was overschreden.