ECLI:NL:CRVB:2018:4250
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake weigering Wajong-uitkering en beoordeling van medische gegevens
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1988, in december 2011 een aanvraag om arbeidsondersteuning op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2010) ingediend. Deze aanvraag werd afgewezen door het Uwv, omdat appellante meer dan 75% van het minimumloon kan verdienen. Een tweede aanvraag van appellante op 22 september 2014 werd eveneens afgewezen, waarop zij bezwaar aantekende. Het Uwv handhaafde zijn standpunt dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep tegen de afwijzing van het Uwv niet-ontvankelijk en het beroep tegen de tweede afwijzing ongegrond, maar veroordeelde het Uwv tot vergoeding van proceskosten.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank de aanvraag onzorgvuldig heeft behandeld en dat de besluiten onvoldoende gemotiveerd zijn. Het Uwv heeft bevestigd dat de eerdere besluiten gehandhaafd moeten blijven. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank op juiste wijze toepassing heeft gegeven aan de rechtspraak van de Raad en dat er geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden waren die de afwijzing van de Wajong-uitkering konden rechtvaardigen. De Raad vernietigde echter het besluit van het Uwv van 7 oktober 2015 wegens een gebrek aan deugdelijke motivering en droeg het Uwv op een nieuw besluit te nemen, waarbij het Uwv ook in de proceskosten van appellante werd veroordeeld.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van medische gegevens en de noodzaak voor het Uwv om adequaat te motiveren waarom er geen sprake zou zijn van toegenomen beperkingen. De Raad heeft bepaald dat tegen het nieuw te nemen besluit slechts beroep kan worden ingesteld bij de Raad zelf.