ECLI:NL:CRVB:2018:4227
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Oordeel over gelijkheidsbeginsel in zorgtoewijzing onder de Wet langdurige zorg
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toewijzing van een persoonsgebonden budget (pgb) aan appellante, die onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) was geïndiceerd voor extramurale zorg. Appellante stelde dat zij op basis van het gelijkheidsbeginsel recht had op een hoger pgb, omdat zij niet onder de uitzonderingen viel die in de Regeling langdurige zorg (Rlz) zijn opgenomen. De Raad oordeelde dat het beroep van appellante op het gelijkheidsbeginsel niet slaagde, omdat er geen sprake was van een ongerechtvaardigde ongelijke behandeling van gelijke gevallen.
De Raad stelde vast dat appellante voor de periode van 18 maart 2010 tot en met 17 maart 2015 op grond van de AWBZ was geïndiceerd voor zorgzwaartepakket LG 04. Na de inwerkingtreding van de Wlz was het onduidelijk of zij op grond van artikel 3.2.1 van de Wlz zou worden toegelaten tot de zorg die in die wet is geregeld. De Raad concludeerde dat de wetgever bewust groepen verzekerden had benoemd in de Rlz en dat het enkele feit dat appellante niet onder deze groepen viel, niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van strijd met het gelijkheidsbeginsel.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die eerder de beroepen van appellante ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat de ongelijke behandeling van groepen verzekerden in de Rlz gerechtvaardigd was door de bewuste keuze van de wetgever. Het verzoek van appellante om veroordeling tot vergoeding van schade werd afgewezen, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.