ECLI:NL:CRVB:2018:419
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering persoonsgebonden budget op basis van verblijf in AWBZ-instelling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, geboren in 1967, was geïndiceerd voor een zorgzwaartepakket onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en verbleef sinds 13 juli 2011 in een zorginstelling. In 2012 verzocht hij om omzetting van zorg in natura naar een persoonsgebonden budget (pgb), maar het Zorgkantoor weigerde dit verzoek op basis van de regelgeving die stelt dat bij verblijf in een AWBZ-instelling een pgb niet kan worden verleend. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze weigering ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.
De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Zorgkantoor terecht de verlening van het pgb heeft geweigerd. De Raad stelt vast dat de appellant in een AWBZ-instelling verbleef en dat de relevante regelgeving geen ruimte biedt voor afwijkingen in bijzondere gevallen. De Raad wijst erop dat de appellant zelf de keuze heeft gemaakt om in de instelling te blijven, ondanks dat hij ook had kunnen verhuizen. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de wet en de afwezigheid van een hardheidsclausule in de regelgeving, wat betekent dat het Zorgkantoor niet bevoegd was om van de regels af te wijken. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en er is geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.