ECLI:NL:CRVB:2018:4183

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
18-2279 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf opgelegd aan ambtenaar wegens plichtsverzuim door niet gehoor geven aan leidinggevende

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, werkzaam bij de gemeente Rotterdam, had hoger beroep ingesteld tegen de disciplinaire straf die hem was opgelegd voor het niet opvolgen van een directe opdracht van zijn leidinggevende. De disciplinaire straf bestond uit het werken in een buitengewone dienst zonder beloning op andere dagen dan zon- en feestdagen. De Raad oordeelde dat de appellant op 16 augustus 2016, tijdens zijn dienst, geen gehoor had gegeven aan een melding die binnenkwam, ondanks herhaalde verzoeken van zijn teamleider om deze op te pakken. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellant zich schuldig had gemaakt aan ernstig plichtsverzuim, en de Raad bevestigde deze conclusie. De Raad stelde vast dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij ziek was op het moment van de opdracht en dat hij had moeten begrijpen dat het om een directe opdracht ging. De opgelegde disciplinaire straf werd niet onevenredig geacht in verhouding tot het gepleegde plichtsverzuim. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van de appellant af.

Uitspraak

18.2279 AW

Datum uitspraak: 20 december 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
28 maart 2018, 17/4651 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2018. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Duivenvoorde,
J.C.J. van der Geest en S. Derksen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam bij de gemeente [gemeente] in de functie van [functie] .
1.2.
Na een voornemen daartoe, waarop appellant zijn zienswijze heeft gegeven, heeft het college bij besluit van 22 maart 2017 aan appellant de disciplinaire straf opgelegd van werken in een buitengewone dienst, op andere dagen dan zon- en feestdagen, zonder beloning. Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellant zich op 16 augustus 2016 schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim door geen gehoor te geven aan een directe opdracht van zijn leidinggevende om een melding (alsnog) op te pakken.
1.3.
Bij besluit van 11 juli 2017 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 22 maart 2017 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, kort samengevat, het volgende overwogen. Vaststaat dat appellant op 16 augustus 2016 dienst had tot 17.00 uur en dat omstreeks 16.45 uur een melding binnenkwam waarbij milieu-expertise gevraagd werd, waar appellant geen gehoor aan heeft gegeven. De teamleider van appellant, die het gesprek van appellant met de centralist opving, heeft appellant hierop aangesproken en hem tweemaal gevraagd de melding op te pakken. Appellant had moeten begrijpen dat het hier geen verzoek maar een opdracht van de leidinggevende betrof. Voor zover appellant zich op het standpunt heeft gesteld dat hij ziek was en dat om die reden niet van hem verlangd kon worden dat hij aan de melding gehoor zou geven, overweegt de rechtbank dat vaststaat dat appellant zich pas na de melding en de discussie daarover met zijn teamleider ziek heeft gemeld. De rechtbank wil aannemen dat appellant zich die dag rond 16.45 uur niet zo lekker voelde, maar dat hij op dat moment ziek was, ook al had hij die hele dag gewoon gewerkt, heeft appellant niet aannemelijk gemaakt. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat appellant door tijdens zijn dienst geen gehoor te geven aan de opdracht van zijn leidinggevende heeft nagelaten te doen wat van een goed ambtenaar mag worden verwacht. Dit levert plichtsverzuim op. Het college was bevoegd appellant hiervoor een disciplinaire straf op te leggen. Voor de conclusie dat de opgelegde straf te zwaar is, biedt het betoog van appellant geen aanknopingspunt.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Artikel 78 van het Ambtenarenreglement Gemeente Rotterdam (AR) bepaalt dat de ambtenaar wegens plichtsverzuim disciplinair kan worden gestraft. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van hetgeen een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
4.1.2.
Artikel 79, aanhef en onder b, van het AR bepaalt dat een van de disciplinaire straffen is: buitengewone dienst, op andere dagen dan zon- en feestdagen, zonder beloning of tegen een lagere dan de normale bezoldiging.
4.2.
Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire straf aanleiding kan geven, is volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1997) noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan.
4.3.1.
Op grond van het eigen verslag van appellant van het voorval op 16 augustus 2016 stelt de Raad vast dat appellant op die dag omstreeks 16:00 uur een discussie en een mailwisseling met zijn teamleider heeft gehad over een aantal zaken met betrekking tot zijn overplaatsing naar een ander team. Omstreeks 16.45 uur is een melding van de meldkamer binnengekomen die appellant niet heeft aangenomen, omdat hij einde dienst wilde melden. De teamleider van appellant heeft hem hierop aangesproken en hem er herhaaldelijk op gewezen dat van hem werd verwacht dat hij de melding zou oppakken. Hierop heeft appellant zich ziekgemeld. Anders dan appellant heeft gesteld, blijkt uit de gang van zaken niet dat appellant ziek was en om die reden de melding niet alsnog kon oppakken. De ziekmelding van appellant moet worden opgevat als een reactie op de opdracht van de leidinggevende. Dit wordt bevestigd door wat appellant en zijn toenmalige gemachtigde hierover hebben verklaard tijdens de hoorzitting van 24 januari 2017. Hieruit blijkt dat appellant op het moment dat hij de opdracht kreeg om de melding alsnog op te pakken, vond hij dat hij vanwege de emoties die hij had weg moest gaan, omdat hij niet wist hoe hij verder zou reageren op de teamleider. Hij heeft, zoals de toenmalige gemachtigde heeft verklaard, “dit opgelost” door zich ziek te melden.
4.3.2.
Uit het voorgaande volgt eveneens dat het appellant duidelijk was dat van hem werd verwacht dat hij de melding zou oppakken. Het betoog van appellant dat slechts sprake was van een verzoek, en niet van een (dienst)opdracht wordt reeds daarom niet gevolgd. Het betoog van appellant dat hij niet gehouden was om gehoor te geven aan die opdracht, omdat hij de meldkamer heeft verwezen naar een andere collega die al aanwezig was en die de melding had kunnen afhandelen, wordt evenmin gevolgd. Vaststaat dat appellant dienst had tot 17.00 uur. Van hem mocht daarom, ondanks de emoties van het moment, verlangd worden gehoor te geven aan de melding en de opdracht van zijn leidinggevende. Ook de Raad is van oordeel dat appellant zich, door dit na te laten, schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim.
4.4.
Dit plichtsverzuim kan appellant worden toegerekend. Het college was dan ook bevoegd appellant een disciplinaire straf op te leggen. Evenals de rechtbank acht de Raad de opgelegde disciplinaire straf niet onevenredig aan het gepleegde plichtsverzuim.
4.5.
Gelet op wat in 4.1.1 tot en met 4.4 is overwogen, slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
H. Lagas als leden, in tegenwoordigheid van S.H.H. Slaats als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2018.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) S.H.H. Slaats
md