ECLI:NL:CRVB:2018:4178
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand en boete wegens verblijf in het buitenland zonder melding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen, alsook de oplegging van een boete aan appellante, die in drie periodes te lang in het buitenland verbleef zonder dit te melden. De schending van de inlichtingenverplichting is niet in geschil, maar de terugvordering is dat wel. Appellante betoogt dat de terugvordering beperkt had moeten worden tot de werkdagen die zij in het buitenland heeft doorgebracht. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat de Participatiewet (PW) geen aanknopingspunten biedt voor een dergelijke beperking, aangezien de wet een absoluut aantal dagen voor verblijf in het buitenland met behoud van uitkering vaststelt, dat niet afhankelijk is van de beschikbaarheid voor arbeid.
Daarnaast heeft appellante aangevoerd dat er zeer dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, met als argument dat de ziekte van haar dochter haar verhinderde om eerder uit Turkije te vertrekken. De Raad oordeelt dat deze stelling niet is onderbouwd en dat het beroep op zeer dringende redenen daarom niet slaagt. Wat betreft de boete is vastgesteld dat appellante haar inlichtingenverplichting heeft geschonden, waarvoor haar een verwijt kan worden gemaakt. De opgelegde boete wordt als evenredig beschouwd. Het hoger beroep van appellante wordt afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.