ECLI:NL:CRVB:2015:3821

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 november 2015
Publicatiedatum
3 november 2015
Zaaknummer
14/4968 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsuitkering aan dakloze op basis van onjuiste verblijfplaatsinformatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om bijstandsuitkering door een dakloze appellant. De appellant had op 19 oktober 2012 een aanvraag ingediend voor bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) en had daarbij aangegeven dakloos te zijn. Hij vulde zevendagenformulieren in en diende op 1 november 2012 een aanvraag in met een opgaveformulier van zijn verblijfslocatie. Echter, de afdeling Controle van de Dienst Werk en Inkomen (DWI) van de gemeente Amsterdam voerde een onderzoek uit en concludeerde dat de appellant niet op de opgegeven locatie was aangetroffen. De aanvraag werd afgewezen omdat de appellant onjuiste informatie had verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van de appellant tegen de afwijzing ongegrond. In hoger beroep heeft de Raad de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad oordeelde dat de appellant niet had voldaan aan zijn inlichtingenverplichting, aangezien hij niet had gemeld dat hij op een andere locatie verbleef dan opgegeven. De Raad benadrukte dat het aan de aanvrager is om de nodige duidelijkheid te verschaffen over zijn woon- en verblijfplaats, en dat het college van burgemeester en wethouders het recht op bijstand niet kon vaststellen door de onjuiste opgave van de appellant.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag terecht was. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/4968 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
4 augustus 2014, 13/730 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.P. Dayala, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dayala. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.M. Mulder.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden
1.1.
Appellant heeft zich op 19 oktober 2012 gemeld voor het aanvragen van bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Daarbij heeft appellant aangegeven dat hij dakloos is. In het kader van daarvan heeft appellant over de periode van 19 oktober 2012 tot en met 31 oktober 2012 zogenoemde zevendagenformulieren ingevuld. Op 1 november 2012 heeft appellant de aanvraag ingediend. Daarbij heeft appellant met een door hem ondertekend formulier “Opgave verblijfslocatie(s) dak-thuisloze” (opgaveformulier) opgave gedaan van zijn verblijfslocatie.
1.2.
De afdeling Controle van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) heeft een onderzoek ingesteld naar de woon- en verblijfsituatie van appellant. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 20 november 2012.
1.3.
Bij besluit van 21 november 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 9 januari 2013 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag om bijstand afgewezen. Het college heeft aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat appellant niet is aangetroffen op de opgegeven locatie. Appellant heeft onjuiste opgave gedaan van zijn feitelijke verblijfplaats, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De hier te beoordelen periode loopt van 1 november 2012 tot en met 21 november 2012.
4.2.
Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen, onder meer over zijn woon- en verblijfplaats. Naar vaste rechtspraak (uitspraak van 13 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:15) kan ook van iemand die stelt dak- of thuisloos te zijn worden gevergd dat hij controleerbare gegevens verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de aanvrager niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.3.
Niet in geschil is dat appellant in de te beoordelen periode ook op een andere locatie en/of adres heeft verbleven dan de door hem opgegeven locatie en dat appellant deze wijziging niet heeft gemeld aan het college.
4.4.
Op het opgaveformulier van 1 november 2012 heeft appellant gedetailleerd melding gemaakt van zijn verblijflocatie. Hij heeft daarbij aangegeven dat hij vanaf vandaag op een bank bij een standbeeld aan [straat 1] te Amsterdam verblijft. Hij slaapt daar van 4:00 en 6:00 uur en gaat daarna naar zijn moeder in de [straat 2] te Amsterdam om te douchen en vervolgens gaat hij naar vrienden om te internetten. Op dit formulier staat onder meer voorgedrukt “Klant verklaart hiermee op de hierbij door hem opgegeven adressen en locaties te verblijven en dat deze opgave volledig is. Klant verklaart hierbij op de hoogte te zijn van de inlichtingenplicht artikel 17.1 WWB en dat iedere wijziging in zijn woon- en leefsituatie doorgegeven dient te worden aan de Dienst Werk en Inkomen. Klant verklaart medewerking te zullen verlenen aan het huis- locatiebezoek en zal onverwijld uit eigen beweging mededeling doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.” Appellant heeft dit formulier na invulling voor akkoord getekend.
4.5.
Uit het rapport van 20 november 2012 blijkt dat twee handhavingsspecialisten van de DWI op 16 november 2012 een omgevingsonderzoek hebben verricht om de door appellant opgegeven locatie nader te bepalen. Op 19 november 2012 omstreeks 05:40 uur en op
20 november 2012 omstreeks 05:35 uur hebben de handhavingsspecialisten een bezoek gebracht aan de door appellant opgegeven verblijfslocatie. Appellant is hier niet aangetroffen. Omdat appellant niet over een mobiele telefoon beschikte, hebben de handhavingsspecialisten de naam van appellant een paar keer luid hoorbaar geroepen, maar daar kwam geen reactie op. Ze hebben daarna nog 10 minuten gewacht, maar appellant niet gezien op de opgegeven locatie.
4.6.
Gelet op 4.3 tot en met 4.5 moet worden geconcludeerd dat appellant een onjuiste opgave heeft gedaan van zijn feitelijke verblijfplaats. Ook heeft appellant geen wijziging van zijn feitelijke verblijfplaats doorgegeven, terwijl dit wel van hem te vergen was. Hij verkeerde weliswaar in een moeilijke situatie en beschikte niet over een mobiele telefoon, maar het was voor hem niet onmogelijk om op een of andere manier het college te informeren over een wijziging van zijn feitelijke verblijfsplaats. Bovendien was sprake van een beperkte controlemogelijkheid van het college nu appellant slechts van 04:00 uur tot 06:00 uur aanwezig zou zijn op de door hem opgegeven locatie. Dat appellant om hem moverende redenen geen wijziging van zijn feitelijke verblijfplaats heeft doorgegeven, doet niet af aan de op hem rustende inlichtingenverplichting en kan hem dus worden aangerekend.
4.7.
Het oordeel van de rechtbank dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden, met als gevolg dat het recht op bijstand over de te beoordelen periode niet kan worden vastgesteld, kan gelet op het voorgaande worden onderschreven. De aanvraag om bijstand is dan ook terecht afgewezen.
4.8.
Uit 4.7 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal dan ook worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2015.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) J.L. Meijer

HD