ECLI:NL:CRVB:2018:4030

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 oktober 2018
Publicatiedatum
14 december 2018
Zaaknummer
17/3405 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beslissing van het Uwv inzake arbeidsongeschiktheid en WAO-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van betrokkene, die sinds 22 oktober 2001 een WAO-uitkering ontvangt. Betrokkene heeft zich op 19 september 2014 opnieuw arbeidsongeschikt gemeld, wat leidde tot een herbeoordeling van zijn situatie door het Uwv. De verzekeringsarts J.H. Wijers werd ingeschakeld om de medische situatie van betrokkene te beoordelen, waarbij hij concludeerde dat er extra beperkingen moesten worden aangenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Het Uwv betwistte deze conclusies en stelde dat er onvoldoende medische onderbouwing was voor de extra beperkingen.

De rechtbank heeft de conclusies van Wijers gevolgd en het bestreden besluit van het Uwv vernietigd, wat leidde tot het hoger beroep van het Uwv. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van het Uwv beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht de deskundige Wijers heeft gevolgd. De Raad oordeelde dat de conclusies van Wijers goed gemotiveerd waren en gebaseerd op een zorgvuldige medische beoordeling. Het hoger beroep van het Uwv werd afgewezen, en de Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij het Uwv werd veroordeeld in de proceskosten van betrokkene.

Uitspraak

17.3405 WAO

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
11 april 2017, 15/2052 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 25 oktober 2018
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. V.Y. Jokhan, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Mr. Jokhan heeft zich teruggetrokken als gemachtigde.
Namens betrokkene heeft mr. P.P.J.L. Appelman, advocaat, aanvullende gronden en nadere stukken ingediend, waarop het Uwv heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2018. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele. Betrokkene heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Appelman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is met ingang van 22 oktober 2001 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.2.
Op 19 september 2014 heeft betrokkene zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld wegens toegenomen RSI-, rug-, vermoeidheids- en blaasklachten. Een voor het Uwv werkzame arts heeft naar aanleiding van deze melding onderzoek verricht en geconcludeerd dat de beperkingen van betrokkene zijn toegenomen. Vervolgens is een nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) geldig vanaf 29 september 2014 vastgesteld. De arbeidsdeskundige van het Uwv heeft daarna de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 52,83%.
1.3.
Bij besluit van 4 november 2014 heeft het Uwv de WAO-uitkering van betrokkene berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Naar aanleiding van het bezwaar van betrokkene heeft opnieuw een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de FML een juist beeld geeft van de belastbaarheid van betrokkene per 29 september 2014. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv heeft op één functie na de geschiktheid van door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies onderschreven. De mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene per 29 september 2014 is opnieuw vastgesteld op 52,83%. Bij besluit van 31 maart 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 4 november 2014 ongegrond verklaard.
2.1.
De rechtbank heeft aanleiding gezien reumatoloog drs. C.L. Jonckheere als deskundige te benoemen. Deze heeft vastgesteld dat betrokkene lijdt aan fibromyalgie en facet artrose en dat dit kan leiden tot rugpijnklachten en stijfheid van de rug, met name bij het belasten van de rug of het lang in één houding staan of zitten. Ook heeft hij erop gewezen dat betrokkene een aantal malen te kennen heeft gegeven moeite te hebben met het vasthouden van de aandacht en dat haar concentratie wisselend is. Volgens Jockheere komen de beperkingen van betrokkene ten tijde van belang in grote lijnen overeen met de beperkingen die betrokkene ten tijde van het verrichten van het onderzoek had. Omdat de reumatoloog de vragen met betrekking tot de FML niet heeft kunnen beantwoorden, heeft de rechtbank verzekeringsarts J.H. Wijers als deskundige benoemd. Deze heeft uit de medische informatie geconstateerd dat bij betrokkene sprake is van RSI/CANS, fibromyalgie, hypertone spieren en het chronisch pijnsyndroom. Ook waren er in 2013 en 2014 perioden met extreme vermoeidheid en heeft betrokkene chronisch lage rugpijn, continu hoofdpijn, concentratie- en geheugenproblemen en maag- en darmklachten. Er zijn tevens psychische klachten. Wijers heeft geconcludeerd dat er sprake is van een somatisch-symptoomstoornis. De gegeneraliseerde angststoornis is daarbij de gemeenschappelijke noemer. Wijers heeft op basis van zijn onderzoek extra beperkingen en andere beperkingen ten aanzien van de FML aangenomen. Tevens komt hij tot de conclusie dat er een urenbeperking aangenomen had moeten worden.
2.2.
Het Uwv heeft de conclusies van Wijers gemotiveerd betwist, waarna Wijers een nadere toelichting op zijn standpunt gegeven en zijn conclusies heeft gehandhaafd. Het Uwv heeft in reactie daarop volstaan met verwijzing naar de eerdere rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
2.3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van
18 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4400) heeft de rechtbank de conclusies van de door haar benoemde deskundige gevolgd. In de opmerkingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de rechtbank onvoldoende grond gezien om de conclusies van Wijers niet te volgen. Omdat de FML geen juiste weergave van de beperkingen van betrokkene is, heeft de rechtbank de medische grondslag van het bestreden besluit onjuist geacht.
3.1.
Het Uwv heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de conclusies van de deskundige heeft gevolgd. Er bestaat aanleiding om af te wijken van het rapport van de door de rechtbank ingeschakelde deskundige. Volgens het Uwv is bij betrokkene onvoldoende medisch substraat voor de extra beperkingen die door Wijers in de FML zijn weergegeven. Van een eenduidige toetsbaar en inzichtelijk opgestelde rapportage is geen sprake. Wijers heeft ook geen oog gehad voor de onderbouwing van de beperkingen op de datum in geding. Voor de weerlegging van de bevindingen van Wijers heeft het Uwv in hoger beroep verwezen naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 september 2016.
3.2.
Betrokkene heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tegen het rapport van deskundige Jonckheere zijn geen gronden aangevoerd. De Raad zal dit rapport dan ook verder buiten bespreking laten.
4.2.
In wat het Uwv in hoger beroep heeft aangevoerd tegen de conclusies uit het rapport van deskundige Wijers ziet de Raad geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank. De rechtbank heeft terecht voorop gesteld dat als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter de conclusies van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 22 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3274) en vervolgens op goede gronden geconcludeerd dat deze situatie zich hier voordoet. De conclusies van Wijers zijn overtuigend gemotiveerd en berusten op een zorgvuldig en uitgebreid medisch onderzoek, waarbij kennis is genomen van de over betrokkene beschikbare medische informatie.
4.3.
Het Uwv heeft in hoger beroep verwezen naar het in beroep ingebrachte rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 september 2016. Wijers heeft daarop gereageerd met zijn brief van 15 december 2016 en daarin overtuigend gemotiveerd hoe hij tot zijn conclusies is gekomen en waarom hij, geconfronteerd met de visie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, deze heeft gehandhaafd. Met de rechtbank wordt dan ook geoordeeld dat laatstgenoemd rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding geeft om te twijfelen aan de juistheid van het gestelde in het rapport van Wijers.
4.4.
Het Uwv wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat de onderzoeksresultaten van Wijers niet zien op de datum in geding. In het rapport van 15 september 2016 is in de vraagstelling uitdrukkelijk de datum in geding 29 september 2014 vermeld. Ook Wijers noemt bij zijn conclusie, dat er meer en andere beperkingen in de FML moeten worden aangenomen, nog eens uitdrukkelijk de datum 29 september 2014.
4.5.
Gelet op wat in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen, ziet de Raad geen aanleiding om, zoals door het Uwv verzocht, een onafhankelijke deskundige te benoemen.
4.6.
Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
4.7.
Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van betrokkene. Deze kosten worden begroot op € 1.002,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.002,-;
- bepaalt dat van het Uwv een griffierecht van € 501,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en S. Wijna en R.P.T. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2018.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) J.R. Trox

JL