ECLI:NL:CRVB:2016:4400

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 november 2016
Publicatiedatum
18 november 2016
Zaaknummer
16/641 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medische beoordeling door deskundigen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaarde. Appellante had een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar het Uwv had haar arbeidsongeschiktheid op 0% vastgesteld. Dit besluit was gebaseerd op een onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de deskundigenrapporten van drs. D.W. Oppedijk en drs. S.M. van Belkum, die door de rechtbank waren ingeschakeld, als overtuigend beoordeeld. De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte geen doorslaggevende betekenis had toegekend aan de conclusies van deze deskundigen. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het bestreden besluit van het Uwv, en droeg het Uwv op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellante. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante.

Uitspraak

16/641 WIA
Datum uitspraak: 18 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland
van 23 december 2015, 12/845 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.G. Doornbos, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2016. Voor appellante is haar gemachtigde verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft laatstelijk gewerkt als medewerkster van een kringloopwinkel. Aan haar is over de periode 19 mei 2010 tot 19 december 2012 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%.
1.2.
Bij besluit van 24 februari 2012 is aan appellante medegedeeld dat haar mate van arbeidsongeschiktheid is gewijzigd. Onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige heeft uitgewezen dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante moet worden vastgesteld op 0%. Wanneer haar arbeidsongeschiktheid niet wijzigt, komt zij na 19 december 2012 niet in aanmerking voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
1.3.
Na onderzoek door een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het Uwv vastgesteld dat er onveranderd geen verlies aan verdiencapaciteit resteert. Het door appellante tegen het besluit van 24 februari 2012 gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 17 oktober 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1.
De rechtbank heeft aanleiding gezien een deskundige te benoemen. Zij heeft
dr. E.H. Horwitz, psychiater bij het UMCG, benoemd als deskundige en hem verzocht een onderzoek in te stellen. Op 19 februari 2014 heeft de rechtbank een deskundigenrapport ontvangen gedateerd 5 november 2013, uitgebracht door drs. D.W. Oppedijk, psychiater bij het Universitair Centrum Psychiatrie van het UMCG, in samenwerking met
drs. S.M. van Belkum, psychiater i.o.
2.2.
Het Uwv heeft bij brief van 17 maart 2014 meegedeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar aanleiding van het deskundigenrapport op 11 maart 2014 een nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) heeft opgesteld, waarin is opgenomen dat appellante sterk beperkt is voor conflicthantering. Deze gewijzigde FML is voor de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geen reden geweest om de eerder vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid te herzien.
2.3.
De rechtbank heeft Oppedijk en Van Belkum verzocht te reageren op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 maart 2014. Bij brief van 11 mei 2015 hebben Oppedijk en Van Belkum bericht dat zij niet kunnen instemmen met de vaststelling van de belastbaarheid zoals die is neergelegd in de FML van 11 maart 2014. Het Uwv heeft bij brief van 8 juli 2015 laten weten dat voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep het rapport en de nadere reactie van de deskundigen geen aanleiding zijn voor het aannemen van verdergaande beperkingen.
2.4.
De rechtbank heeft aanleiding gezien het rapport van de deskundigen niet te volgen. De rechtbank is van oordeel dat de deskundigen wat betreft de aspecten doelmatig handelen, samenwerken met anderen, in staat zijn gevoelens te uiten en het hanteren van emotionele problemen van derden onvoldoende, althans onvoldoende kenbaar, zijn ingegaan op het rapport van 11 maart 2014, waarin de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gesteld dat er geen specifieke beperkingen zijn in de routine van het dagelijks leven. De rechtbank is van oordeel dat de motivering door de deskundigen geen aanknopingspunt biedt om het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte geen doorslaggevende betekenis heeft toegekend aan de door haar ingeschakelde deskundige.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De rechtbank heeft de deskundigen de vraag voorgelegd welke beperkingen appellante had op 19 december 2012, zijnde de laatste dag van de periode waarover aan appellante een loongerelateerde WGA-uitkering is toegekend. Om proceseconomische redenen zal ook de Raad deze datum als de datum in geding bezien.
4.2.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het uitgebrachte deskundigenrapport van Oppedijk en Van Belkum geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De vastgestelde beperkingen zijn duidelijk herleid tot de medische stoornissen die bij appellante aanwezig waren op de datum in geding. De door het Uwv bij monde van de verzekeringsarts bezwaar en beroep tegen het rapport aangevoerde bezwaren vormen geen aanleiding de uiteindelijke conclusie van de deskundigen niet te volgen. Daarbij is van belang dat Oppedijk en Van Belkum uitgebreid hebben gereageerd op de argumenten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en deze op overtuigende wijze hebben weerlegd. In tegenstelling tot de rechtbank kent de Raad in deze zaak beslissende betekenis toe aan de conclusies van de door de rechtbank ingeschakelde deskundigen Oppedijk en Van Belkum.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep van appellante slaagt. De Raad zal de aangevallen uitspraak vernietigen en, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, ook het bestreden besluit vernietigen. Het Uwv dient opnieuw op het bezwaar tegen het besluit van 17 oktober 2012 te beslissen met inachtneming van deze uitspraak. De Raad ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien of een bestuurlijke lus toe te passen, nu in wezen een geheel nieuwe verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige beoordeling dient plaats te vinden. De Raad ziet met het oog op een voortvarende ontwikkeling wel aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat beroep tegen het nieuwe besluit slechts kan worden ingesteld bij de Raad.
5. Er bestaat aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.240,- in beroep en op € 992,- in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 17 oktober 2012;
  • draagt het Uwv op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat tegen dat besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 2.232,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 165,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en R.E. Bakker en P. Vrolijk als leden, in tegenwoordigheid van L.L. van den IJssel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 november 2016.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) L.L. van den IJssel

NW