ECLI:NL:CRVB:2018:4027
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijdrage Wmo 2015 en Wuv-uitkering
In deze zaak gaat het om hoger beroep tegen uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant met betrekking tot de bijdrage in de kosten van ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en de Wuv-uitkering van appellante. Appellanten, vertegenwoordigd door N.M.M. Uringa, hebben bezwaar gemaakt tegen besluiten van het CAK die de maximale periodebijdrage voor zorg of ondersteuning vaststelden. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat het CAK gehouden is om uit te gaan van de inkomensgegevens zoals deze door de Belastingdienst worden aangeleverd. Appellanten stellen dat de bijdrage te hoog is vastgesteld en dat de Wuv-uitkering van appellante buiten beschouwing moet worden gelaten bij de berekening van het gezamenlijke bijdrageplichtig inkomen. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelt dat de artikelen 3.8 en 3.9 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geen ruimte bieden om de Wuv-uitkering uit te sluiten van het inkomen. De Raad benadrukt dat appellanten zich met hun bezwaren tot de Belastingdienst moeten wenden en dat het CAK geen bevoegdheid heeft om af te wijken van de door de Belastingdienst verstrekte gegevens. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraken.