In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, werkzaam bij de gemeente [gemeente], was sinds 1 januari 2004 in dienst en had de functie van afdelingshoofd. Na een reorganisatie werden de functies van afdelingshoofden opgeheven en nieuwe functies van clusterdirecteuren gecreëerd. Appellant had zich kandidaat gesteld voor de functie van clusterdirecteur, maar werd niet benoemd. Het college van burgemeester en wethouders van Westland verklaarde hem boventallig en stelde hem tijdelijk aan als projectleider.
De Raad oordeelde dat de oude functie van appellant niet (nagenoeg) ongewijzigd terugkeert na de reorganisatie, waardoor hij niet als functievolger kon worden aangemerkt. De Raad concludeerde dat de selectieprocedure zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen schending van het verbod van vooringenomenheid had plaatsgevonden. De Raad bevestigde dat de competenties van appellant op leiderschap, oplossingsgerichtheid en netwerken onder de verwachtingen waren en dat het college voldoende inzicht had gegeven in de redenen voor de afwijzing van zijn kandidatuur.
De Raad oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. De Raad merkte op dat de gemeentesecretaris bereid was om appellant te benoemen in de functie van projectleider, wat een positieve ontwikkeling voor appellant kan zijn, maar dit viel buiten de beoordeling in deze procedure.