ECLI:NL:CRVB:2018:150

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 januari 2018
Publicatiedatum
18 januari 2018
Zaaknummer
17/3211 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling geschiktheid appellant voor functie na reorganisatie binnen gemeente Delft

In deze zaak gaat het om de geschiktheid van appellant voor een functie binnen de gemeente Delft na een reorganisatie. Appellant, die sinds 1988 in dienst is bij de gemeente, werd in 2015 boventallig verklaard na de samenvoeging van afdelingen en het vervallen van zijn functie. Hij heeft zich kandidaat gesteld voor een nieuwe seniorfunctie, maar werd door het college ongeschikt bevonden op basis van een beoordeling van zijn competenties. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de beoordeling onvoldoende onderbouwd is en dat hij over de vereiste competenties beschikt. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college niet voldoende gronden heeft aangedragen voor de conclusie van ongeschiktheid. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college, en draagt het college op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij het de regels voor herplaatsing in acht moet nemen. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

17/3211 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
9 maart 2017, 16/8218 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Delft (college)
Datum uitspraak: 18 januari 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.E. Delpeut hoger beroep ingesteld.
Namens het college heeft mr. J.H.M. Wesseling, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend. Het college heeft desgevraagd nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Delpeut. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. Wesseling en J.A. de Klerck.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is sinds 1 januari 1988 in dienst bij de gemeente Delft. In 2010 is hij geplaatst in de functie van [naam functie] op de [afdeling A] van het [cluster] . Aan de functie is salarisschaal [X] verbonden. Appellant werd bezoldigd naar salarisschaal [Y] .
1.2.
Bij besluit van 13 augustus 2015 heeft het college het Organisatieplan [cluster] vastgesteld. Daarin is opgenomen dat in het kader van een bezuinigingsoperatie het aantal leidinggevende functies binnen het [cluster] wordt verminderd en dat de [afdeling A] en de [Afdeling B] worden samengevoegd tot één [Afdeling C] ( [Afdeling C] ). Binnen de [Afdeling C] komt de functie van [naam functie] te vervallen en worden vier nieuwe seniorfuncties met een coördinerende rol gecreëerd. In vervolg op het Organisatieplan [cluster] heeft het college bij besluit van 23 september 2015 het Organisatieplan Managers vastgesteld.
1.3.
Bij brief van 16 oktober 2015 heeft het college aan appellant meegedeeld dat hij de status van herplaatser verkrijgt, omdat zijn functie in de nieuwe organisatie niet meer voorkomt. Voorts heeft het college appellant gewezen op de mogelijkheid zijn belangstelling voor functies in de nieuwe organisatie kenbaar te maken.
1.4.
Appellant heeft zijn belangstelling kenbaar gemaakt onder meer voor één van de seniorfuncties binnen de [Afdeling C] ( [senior C] ). Aan deze functie is salarisschaal [X] verbonden. Op 19 november 2015 hebben twee kwartiermakers van de [Afdeling C] het formulier beoordeling ‘geschikt’ ingevuld. Zij zijn tot de conclusie gekomen dat appellant ongeschikt is voor de functie van [senior C] , omdat hij in onvoldoende mate beschikt over de competenties ‘omgevingsbewustzijn’, ‘visie’, ‘analytisch vermogen’ en ‘oordeelsvorming’. Op 9 februari 2016 heeft de commissie Van Werk naar Werk (commissie VWNW) één van de kwartiermakers van de [Afdeling C] , tevens leidinggevende van appellant, [leidinggevende A] , gehoord.
[leidinggevende A] heeft toegelicht waarom hij appellant ongeschikt acht voor de functie van [senior C] . Bij brief van 17 februari 2016 heeft de commissie VWNW appellant meegedeeld dat zij aan het college kenbaar zal maken geen bezwaar te hebben tegen de boventallig verklaring van appellant.
1.5.
Nadat appellant zijn zienswijze op het voornemen daartoe kenbaar had gemaakt, heeft het college appellant bij besluit van 16 maart 2016 boventallig verklaard. Het bezwaar daartegen heeft het college bij besluit van 6 september 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 10d:2, aanhef en onder d, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente Delft (CAR) is bepaald dat onder boventalligheid wordt verstaan: de situatie dat een ambtenaar wegens reorganisatie niet kan terugkeren in de formatie na de reorganisatie.
4.2.
Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat de functie van [naam functie] op de [afdeling A] van het [cluster] als gevolg van de in 1.2 genoemde reorganisatiebesluiten is komen te vervallen. Partijen verschillen van mening of appellant na de reorganisatie in de formatie kan terugkeren in de functie van [senior C] en met name of hij voor die functie geschikt is.
4.3.
Zoals ter zitting door het college desgevraagd is bevestigd, is in de ten behoeve van het (her)plaatsingsproces vastgestelde regels neergelegd dat bij het bepalen van de geschiktheid voor functies wordt gekeken of de betrokken ambtenaar voldoet aan de eisen die bij de taakinventarisaties en competentieprofielen staan vermeld en of hij binnen een jaar voor de betreffende functie geschikt is te maken.
4.4.1.
Appellant heeft aangevoerd dat voor de functie van [senior C] dezelfde competenties vereist zijn als voor de functie van [naam functie] en dat hij over die competenties beschikt. Hij heeft de laatste jaren geen signalen gehad dat hij voor de functie van [naam functie] niet geschikt zou zijn. Er zijn geen verslagen van functioneringsgesprekken en beoordelingen waaruit blijkt dat hij matig of onvoldoende scoort op de vereiste competenties. Appellant wijst er in dit verband op dat [leidinggevende A] hem tijdens een gesprek begin januari 2015 te kennen heeft gegeven dat hij zich nog op twee punten moest verbeteren voordat hij zou kunnen worden bevorderd naar de aan de functie van [naam functie] verbonden salarisschaal [X] en dat [leidinggevende A] verwachtte dat appellant deze ontwikkeling binnen zes maanden zou realiseren. Het kwam voor appellant dan ook als een verrassing dat hij ongeschikt werd bevonden voor de functie van [senior C] en voor die functie niet binnen een jaar geschikt te maken was. Dat oordeel is volgens appellant onvoldoende onderbouwd met de beoordeling van 19 november 2015 en de verklaring van [leidinggevende A] ten overstaan van de commissie VWNW op 9 februari 2016.
4.4.2.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat voor het vervullen van de functie van [senior C] andere competenties vereist zijn dan voor de functie van [naam functie] . Volgens het college volgt uit de beoordeling van 19 november 2015 en het gesprek dat de commissie VWNW op 9 februari 2016 met [leidinggevende A] heeft gehad in voldoende mate dat appellant niet geschikt is en evenmin binnen een jaar geschikt te maken is voor de functie van [senior C] .
4.5.
Vooropgesteld dient te worden dat, indien het zo zou zijn dat de functie van [senior C] qua aard en niveau van de competenties ongeveer dezelfde eisen stelt aan de functionaris als de functie van [naam functie] , het voor de hand ligt om bij de beoordeling of appellant geschikt is of binnen een jaar geschikt te maken is voor de functie van [senior C] te betrekken hoe hij heeft gefunctioneerd in de functie van [naam functie] . Ook het feit dat op het formulier beoordeling ‘geschikt’ vermeld staat dat (de invulling van) dit ‘scoreprofiel voor de motivering van de vakkennis, competenties en functie-eisen voor de functie van [senior C] mede wordt bepaald op basis van verslagen uit het personeelsdossier, formulier belangstellingsregistratie en herplaatsingsgesprek’ wijst daarop.
4.6.
Uit de gedingstukken blijkt niet dat het college in kaart heeft gebracht over welke competenties de functionaris moet beschikken om de functie van [naam functie] te vervullen. De door het college op het verzoek van de Raad overgelegde beschrijving van de functie [naam functie] vermeldt de voor die functie vereiste competenties niet. Het college heeft zich weliswaar op het standpunt gesteld dat de functie van [senior C] andere competenties, zoals ‘omgevingsbewustzijn’, ‘visie’ en ‘analytisch vermogen’ vergt dan de functie van [naam functie] , maar dat standpunt heeft het college niet onderbouwd. Dat standpunt staat ook op gespannen voet met wat [leidinggevende A] op 9 februari 2016 tegenover de commissie VWNW heeft verklaard, namelijk dat ‘visie’ en ‘planmatig werken’ belangrijke onderdelen zijn van zowel de functie van [naam functie] als die van [senior C] .
4.7.
Uit de gedingstukken blijkt evenmin dat de beoordelaars gebruik hebben gemaakt van verslagen uit het personeelsdossier. [leidinggevende A] heeft op 9 februari 2016 tegenover de commissie VWNW verklaard dat er geen verslagen zijn van de met appellant gedurende de afgelopen jaren gehouden gesprekken omdat zijn prioriteiten bij andere dossiers hebben gelegen. Dat betekent dat niet op basis van dergelijke verslagen kan worden vastgesteld hoe appellant als [naam functie] heeft gefunctioneerd en is beoordeeld.
4.8.
Op het formulier beoordeling ‘geschikt’ is vermeld dat het scoreprofiel motivering van de vakkennis, competenties en functie-eisen voor de functie van [senior C] mede wordt bepaald op basis van het herplaatsingsgesprek. Een verslag van het herplaatsingsgesprek, dat zoals appellant onbetwist heeft gesteld slechts dertig minuten heeft geduurd, is niet opgemaakt. Daardoor is onduidelijk gebleven welke vragen tijdens dat gesprek aan appellant zijn gesteld en welke antwoorden hij heeft gegeven. De door de twee kwartiermakers van de [Afdeling C] op het formulier beoordeling ‘geschikt’ gegeven motivering van de conclusie dat appellant in onvoldoende mate beschikt over de competenties ‘omgevingsbewustzijn’, ‘visie’, ‘analytisch vermogen’ en ‘oordeelsvorming’ blijft steken in algemeenheden. Er worden ter onderbouwing van de conclusies geen concrete gedragingen of uitingen van appellant genoemd. Onduidelijk is hoe de kwartiermakers tot hun conclusie zijn gekomen. Voor de op
9 februari 2016 gegeven toelichting van [leidinggevende A] aan de commissie VWNW geldt hetzelfde. Voor de op het formulier beoordeling ‘geschikt’ vermelde scores van appellant op de ontwikkelbaarheid van de betreffende competenties is op dat formulier geen enkele motivering gegeven.
4.9.
Wat in 4.5 tot en met 4.8 is overwogen betekent dat het oordeel van het college over de ongeschiktheid van appellant voor de functie van [senior C] niet op voldoende gronden berust. De rechtbank heeft dat niet onderkend. De aangevallen uitspraak komt dan ook voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Gelet op het verhandelde ter zitting ziet de Raad geen mogelijkheid tot definitieve geschilbeslechting binnen zijn bereik. De Raad zal het college opdragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen de door het college te nemen nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
4.10.
Met het oog op de nieuw te nemen beslissing op bezwaar is het volgende van belang. Als het college na een - volledige - heroverweging tot de conclusie komt dat appellant ten tijde hier van belang geschikt of binnen een jaar geschikt te maken was voor de functie van [senior C] , dient het de vraag te beantwoorden of appellant in die functie had moeten worden geplaatst. Daarbij dienen de ten behoeve van het (her)plaatsingsproces vastgestelde regels in acht genomen te worden. Zoals ter zitting van de Raad door het college desgevraagd is bevestigd, is in die regels onder meer bepaald dat functievolgers eerst dan worden uitgenodigd voor een herplaatsingsgesprek naar aanleiding van een getoonde belangstelling voor een functie als een herplaatser niet op die functie kan worden herplaatst en dat indien er meer geschikte medewerkers voor één functie blijken te zijn, het afspiegelingsprincipe geldt. Als appellant op de functie van [senior C] had moeten worden geplaatst, dan is van boventalligheid van appellant geen sprake en dient het besluit van 16 maart 2016 te worden herroepen.
5. Aanleiding bestaat het college te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 2.004,- voor in beroep en in hoger beroep verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 6 september 2016;
- draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van
deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden
ingesteld;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.004,-;
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van
in totaal € 418,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema als voorzitter en J.J.A. Kooijman en H. Benek als leden, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2018.
(getekend) H.C.P. Venema
(getekend) C.A.E. Bon

HD