ECLI:NL:CRVB:2018:4

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 januari 2018
Publicatiedatum
21 december 2017
Zaaknummer
17/4827 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om toekenning van een eenmalige uitkering op grond van de Uitkeringsregeling Backpay

In deze zaak heeft appellante, een belanghebbende, op 17 maart 2016 een aanvraag ingediend voor een eenmalige uitkering op basis van de Uitkeringsregeling Backpay. Deze regeling is bedoeld voor personen die als ambtenaar of militair ten tijde van de Japanse bezetting in dienst waren van het Nederlands-Indisch Gouvernement en aan wie geen of onvolledig salaris is uitbetaald. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft de aanvraag op 29 juni 2016 afgewezen, omdat er geen bewijs was dat appellante daadwerkelijk in dienst was van het Nederlands-Indisch Gouvernement tijdens de Japanse bezetting. De rechtbank Oost-Brabant heeft de afwijzing van de minister in een eerdere uitspraak op 7 juni 2017 bevestigd, waarop appellante hoger beroep heeft ingesteld.

Tijdens de zitting op 30 november 2017 heeft appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat en haar zoon, haar standpunt toegelicht. De minister heeft gereageerd met een verweerschrift en was vertegenwoordigd door een advocaat. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellante niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat zij niet voldoende bewijs heeft geleverd van haar dienstverband. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en voegde hieraan toe dat de mogelijke bewijsnood van appellante niet voor rekening van de minister kan komen.

De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en J.N.A. Bootsma en M. Kraefft als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 11 januari 2018.

Uitspraak

17/4827 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
7 juni 2017, 16/3257 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (minister)
Datum uitspraak: 11 januari 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.P.J.M. van Gestel hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2017. Voor appellante zijn verschenen mr. Van Gestel en de zoon van appellante, [naam] . De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Vooijs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Op 17 maart 2016 heeft appellante als belanghebbende een aanvraag ingediend om toekenning van een eenmalige uitkering op grond van de Uitkeringsregeling Backpay van
16 december 2015, Stcrt. 2015, nr. 47434 (Regeling Backpay). Appellante heeft aan haar aanvraag ten grondslag gelegd dat zij als typiste werkzaam is geweest bij de Bernharddivisie (B-divisie) van de militaire inlichtingendienst in het toenmalige Nederlands-Indië.
1.2.
Bij besluit van 29 juni 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 september 2016 (bestreden besluit), heeft de minister deze aanvraag afgewezen. Daartoe heeft de minister overwogen dat er, buiten de eigen verklaring van appellante, geen bevestiging is verkregen dat zij ten tijde van de Japanse bezetting als ambtenaar of als militair in dienst was van het Nederlands-Indisch Gouvernement. Appellante kan daarom niet als belanghebbende in de zin van de Regeling Backpay worden aangemerkt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, het volgende overwogen. Omdat de informatie waarover de minister beschikte niet wees op een dienstverband van appellante met het Nederlands-Indisch Gouvernement ten tijde van de Japanse bezetting, mocht de minister van appellante verlangen anderszins aannemelijk te maken dat zij belanghebbende is in de zin van de Regeling Backpay. Daarin is zij niet geslaagd. Dat appellante een bewijsprobleem heeft omdat gegevens, die mogelijkerwijs haar claim ondersteunen, al geruime tijd geleden uit het Nationaal Archief zijn verwijderd, kan niet worden ontkend. Nu appellante echter in het kader van zowel haar aanvraag op grond van de Uitkeringswet Indische geïnterneerden als haar aanvraag op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) over haar arbeidsverleden zelf heeft vermeld dat zij tot 1942 in dienst was van de familie [X] (haar tante) en aansluitend - dus vanaf 1942 - in kamp Sewugalur is geïnterneerd, waar zij volgens objectief verkregen informatie op
5 december 1946 samen met haar zus en tante is aangetroffen, is de rechtbank van oordeel dat de mogelijke bewijsnood niet voor rekening en risico van de minister dient te komen. In verband hiermee valt ook niet in te zien dat de minister aan appellante het voordeel van de twijfel had moeten geven.
3. Appellante heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad overweegt allereerst ambtshalve dat de Raad, gelet op de overwegingen daarover in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
18 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2287 en ECLI:NL:RVS:2017:2288, die hij tot de zijne maakt, bevoegd is van dit hoger beroep over de toepassing van de Regeling Backpay kennis te nemen en daarover te beslissen.
4.2.
De Regeling Backpay voorziet in regels over het toekennen van een eenmalige uitkering aan hen die als ambtenaar of militair ten tijde van de Japanse bezetting van Nederlands-Indië in dienst waren van het Nederlands-Indisch Gouvernement en aan wie gedurende deze periode geen dan wel onvolledig salaris is uitbetaald.
4.3.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder c, van de Regeling Backpay wordt verstaan onder backpay: eenmalige uitkering van netto 25.000 euro - op morele gronden - als finale financiële tegemoetkoming voor niet uitbetaalde salarissen aan belanghebbende.
4.4.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder d, van de Regeling Backpay wordt verstaan onder belanghebbende: de persoon die als ambtenaar of militair ten tijde van de Japanse bezetting in dienst was van het Nederlands-Indisch Gouvernement en aan wie gedurende de Japanse bezetting in de periode van 8 maart 1942 tot 15 augustus 1945 geen dan wel niet volledig salaris is uitbetaald.
4.5.
Ingevolge artikel 2 van de Regeling Backpay kan de minister aan een belanghebbende backpay toekennen.
4.6.
Het geschil tussen partijen spitst zich ook in hoger beroep toe op de vraag of aannemelijk is geworden dat appellante belanghebbende is in de zin van de Regeling Backpay.
4.7.1.
De rechtbank heeft de in eerste aanleg op dit punt aangevoerde - en in hoger beroep herhaalde - gronden in de aangevallen uitspraak uitvoerig besproken en verworpen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank daarover en maakt deze tot de zijne. Hij voegt daaraan nog het volgende toe.
4.7.2.
Appellante heeft er in hoger beroep op gewezen dat de rechtbank ten onrechte geen aandacht heeft geschonken aan de passage in het voor de aanvraag op grond Wubo opgestelde sociaal rapport van september 1990, waarin is vermeld dat ondanks het in kamp Sewugalur geldende verbod om bezoek te ontvangen en contact te hebben met de bevolking dit soms stiekem toch gebeurde. Anders dan appellante heeft bepleit, maakt deze passage niet aannemelijk dat zij tijdens de Japanse bezetting geheime hand- en spandiensten verrichtte voor de militaire inlichtingendienst. Ook uit de nadere stukken die appellante nog heeft ingediend kan niet worden afgeleid dat zij, in afwijking van haar eigen eerdere verklaringen, al vóór 1946 in dienst was bij de B-divisie.
4.8.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en J.N.A. Bootsma en M. Kraefft als leden, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2018.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) J. Smolders

OS