ECLI:NL:RVS:2017:2288

Raad van State

Datum uitspraak
18 augustus 2017
Publicatiedatum
24 augustus 2017
Zaaknummer
201704458/2/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Centrale Raad van Beroep in hoger beroep inzake de Uitkeringsregeling Backpay

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 mei 2017, waarin het beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een eenmalige uitkering op grond van de Uitkeringsregeling Backpay ongegrond werd verklaard. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport had op 28 juni 2016 de aanvraag van [appellant], in naam van de erfgenamen van [erflater], afgewezen. Na een ongegrondverklaring van het bezwaar door de minister op 19 augustus 2016, heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het hoger beroep betrekking heeft op een besluit dat is genomen op basis van de Uitkeringsregeling Backpay. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft zich de vraag gesteld of zij of de Centrale Raad van Beroep (CRvB) bevoegd is om van het hoger beroep kennis te nemen. De Afdeling concludeert dat, hoewel de Afdeling in beginsel bevoegd zou zijn, de Uitkeringsregeling Backpay verwantschap vertoont met verschillende wetten die onder de rechtsmacht van de CRvB vallen. Daarom verklaart de Afdeling zich onbevoegd en zal het hogerberoepschrift ter behandeling worden doorgezonden aan de CRvB.

De beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak houdt ook in dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvindt en dat het door [appellant] betaalde griffierecht voor het hoger beroep zal worden terugbetaald. De uitspraak is openbaar gedaan op 18 augustus 2017, en tegen deze uitspraak kan verzet worden aangetekend binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

201704458/2/A2.
Datum uitspraak: 18 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 mei 2017 in zaak nr. 16/6948 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Procesverloop
Bij besluit van 28 juni 2016 heeft de minister de aanvraag van [appellant], in naam van de erfgenamen van [erflater], om toekenning van een eenmalige uitkering in het kader van de Uitkeringsregeling Backpay afgewezen.
Bij besluit van 19 augustus 2016 heeft de minister het bezwaar van
[appellant] ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 mei 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.    Artikel 8:105, eerste lid, van de Awb luidt als volgt: "Het hoger beroep wordt ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, tenzij een andere hogerberoepsrechter bevoegd is ingevolge hoofdstuk 4 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak dan wel ingevolge een ander wettelijk voorschrift."
2.    De Afdeling ziet zich gesteld voor de vraag of de Centrale Raad van Beroep (hierna: de CRvB) dan wel de Afdeling op het hoger beroep dient te beslissen. Het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank heeft betrekking op een besluit dat is genomen op grond van de Uitkeringsregeling Backpay, die in de regeling van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 16 december 2015 (Staatscourant 2015, nr. 47424) staat. Uit genoemd artikel 8:105, eerste lid, van de Awb volgt dat in  beginsel zou de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de bevoegde hogerberoepsrechter zou zijn. De Uitkeringsregeling Backpay vertoont echter duidelijke verwantschap met verschillende wetten, zoals de Garantiewet Burgerlijk Overheidspersoneel Indonesië, Garantiewet Militairen K.N.I.L., Toeslagwet Indonesische pensioenen 1956 en de Wet pensioenvoorzieningen K.N.I.L., welke tot de rechtsmacht van de CRvB behoren.
Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat niet zij, maar de CRvB bevoegd is om kennis te nemen van het hoger beroep. De Afdeling zal zich daarom onbevoegd verklaren van het hoger beroep kennis te nemen. Het hogerberoepschrift zal met toepassing van artikel 6:15 van de Awb ter behandeling worden doorgezonden aan de CRvB.
3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
4.    Toepassing van artikel 8:114, tweede lid, van de Awb brengt met zich dat de griffier van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht voor het hoger beroep terugbetaalt.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen;
II.    bepaalt dat de griffier van de Raad van State aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro) terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Sparreboom
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2017
Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij de Afdeling (artikel 8:55 van de Awb).
-     Verzet dient schriftelijk en binnen zes weken na verzending van deze uitspraak te worden gedaan.
-     In het verzetschrift moeten de redenen worden vermeld waarom de indiener het niet eens is met de gronden waarop de beslissing is gebaseerd.
-     Indien de indiener over het verzet door de Afdeling wenst te worden gehoord, dient dit in het verzetschrift te worden gevraagd. Het horen gebeurt dan uitsluitend over het verzet.
195-836.