ECLI:NL:RVS:2017:2287

Raad van State

Datum uitspraak
18 augustus 2017
Publicatiedatum
24 augustus 2017
Zaaknummer
201704716/2/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Centrale Raad van Beroep in hoger beroep tegen afwijzing aanvraag uitkering Backpay

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de erven van [erflater] tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 15 mei 2017 het beroep van de erven ongegrond verklaarde. De zaak betreft de afwijzing door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van een aanvraag voor een eenmalige uitkering in het kader van de Uitkeringsregeling Backpay, welke aanvraag op 10 maart 2016 was ingediend. De minister verklaarde de bezwaren van de erven op 31 mei 2016 ongegrond.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in deze uitspraak de vraag behandeld of zij bevoegd is om van het hoger beroep kennis te nemen, of dat deze bevoegdheid toekomt aan de Centrale Raad van Beroep (CRvB). De Afdeling concludeert dat, hoewel in beginsel de Afdeling bestuursrechtspraak bevoegd zou zijn, de Uitkeringsregeling Backpay verwantschap vertoont met verschillende wetten die onder de rechtsmacht van de CRvB vallen. Daarom verklaart de Afdeling zich onbevoegd en zal het hogerberoepschrift ter behandeling worden doorgezonden aan de CRvB.

De beslissing houdt ook in dat de griffier van de Raad van State het door de erven betaalde griffierecht van € 250,00 terugbetaalt. De uitspraak is openbaar gedaan op 18 augustus 2017, en tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

201704716/2/A2.
Datum uitspraak: 18 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) op het hoger beroep van:
de erven van [erflater],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 mei 2017 in zaak nr. 16/4288 in het geding tussen:
de erven
en
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Procesverloop
Bij besluit van 10 maart 2016 heeft de minister de aanvraag van de erven om toekenning van een eenmalige uitkering in het kader van de Uitkeringsregeling Backpay afgewezen.
Bij besluit van 31 mei 2016 heeft de minister de bezwaren van de erven ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 mei 2017 heeft de rechtbank het door de erven daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de erven hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.    Artikel 8:105, eerste lid, van de Awb luidt als volgt: "Het hoger beroep wordt ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, tenzij een andere hogerberoepsrechter bevoegd is ingevolge hoofdstuk 4 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak dan wel ingevolge een ander wettelijk voorschrift."
2.    De Afdeling ziet zich gesteld voor de vraag of de Centrale Raad van Beroep (hierna: de CRvB) dan wel de Afdeling op het hoger beroep dient te beslissen. Het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank heeft betrekking op een besluit dat is genomen op grond van de Uitkeringsregeling Backpay, die in de regeling van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 16 december 2015 (Staatscourant 2015, nr. 47424) staat. Uit genoemd artikel 8:105, eerste lid, van de Awb volgt dat in beginsel de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de bevoegde hogerberoepsrechter zou zijn. De Uitkeringsregeling Backpay vertoont echter duidelijke verwantschap met verschillende wetten, zoals de Garantiewet Burgerlijk Overheidspersoneel Indonesië, Garantiewet Militairen K.N.I.L., Toeslagwet Indonesische pensioenen 1956 en de Wet pensioenvoorzieningen K.N.I.L., welke tot de rechtsmacht van de CRvB behoren.
Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat niet zij, maar de CRvB bevoegd is om kennis te nemen van het hoger beroep. De Afdeling zal zich daarom onbevoegd verklaren van het hoger beroep kennis te nemen. Het hogerberoepschrift zal met toepassing van artikel 6:15 van de Awb ter behandeling worden doorgezonden aan de CRvB.
3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
4.    Toepassing van artikel 8:114, tweede lid, van de Awb brengt met zich dat de griffier van de Raad van State aan de erven het door hun betaalde griffierecht voor het hoger beroep terugbetaalt.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen;
II.    bepaalt dat de griffier van de Raad van State aan de erven van [erflater] het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro) terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Sparreboom
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2017
Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij de Afdeling (artikel 8:55 van de Awb).
-     Verzet dient schriftelijk en binnen zes weken na verzending van deze uitspraak te worden gedaan.
-     In het verzetschrift moeten de redenen worden vermeld waarom de indiener het niet eens is met de gronden waarop de beslissing is gebaseerd.
-     Indien de indiener over het verzet door de Afdeling wenst te worden gehoord, dient dit in het verzetschrift te worden gevraagd. Het horen gebeurt dan uitsluitend over het verzet.
195-836.