ECLI:NL:CRVB:2018:3989

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
16/5183 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing Wajong-aanvraag op basis van participatiemogelijkheden en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een Wajong-aanvraag door het Uwv. De appellante, geboren in 1983, had een aanvraag ingediend voor arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010). Het Uwv had de aanvraag afgewezen, omdat de verzekeringsarts concludeerde dat appellante, ondanks haar gediagnosticeerde ADHD, over participatiemogelijkheden beschikt en niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De arbeidsdeskundige bevestigde deze conclusie en stelde dat appellante met de juiste begeleiding in een gestructureerde omgeving kan werken.

Appellante heeft in beroep aangevoerd dat zij niet in staat is om in een reguliere werkomgeving te functioneren en dat haar IQ van 52 aantoont dat haar arbeidsongeschiktheid duurzaam is. Het Uwv heeft echter gesteld dat de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen passen bij een licht verstandelijke handicap en dat er mogelijkheden zijn voor arbeidsparticipatie, ook al is dit niet in een reguliere setting. De rechtbank Gelderland heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad van Beroep is bevestigd.

De Raad heeft geoordeeld dat de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsartsen van het Uwv niet ter discussie staan en dat appellante met de juiste begeleiding in staat is om te participeren in de arbeidsmarkt. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen, waarbij werd benadrukt dat de benodigde begeleiding in een reguliere setting niet kan worden geboden, maar dat er wel mogelijkheden zijn in een beschutte omgeving.

Uitspraak

16.5183 WWAJ

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
28 juni 2016, 15/4338 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 13 december 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K.C.M. van den Hoek hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Hoek, [naam 1] en [naam 2] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1983, heeft met een op 18 november 2014 door het Uwv ontvangen formulier een aanvraag ingediend om arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010). Daarbij is melding gemaakt dat bij appellante sprake is van A(D)HD, dat appellante chaotisch is, veel vergeet, snel is afgeleid, snel overprikkeld raakt, één ding tegelijk kan, blokkeert als zij onder druk dingen moet doen en altijd moe is. Appellante heeft een onderzoeksverslag van een
GZ-psycholoog en een brief van MEE bij haar aanvraag gevoegd. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft een verzekeringsarts van het Uwv onderzoek verricht. Deze arts heeft geconcludeerd dat appellante ondanks gediagnosticeerde ADHD participatiemogelijkheden heeft en dat er geen sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Appellante zou met inachtneming van in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen beperkingen met goede begeleiding gestructureerd simpel werk zonder hoog tempo kunnen doen. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige vastgesteld dat appellante niet in staat is om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen. De arbeidsdeskundige heeft gerapporteerd dat appellante niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, omdat zij participatiemogelijkheden heeft in werk, waarin duidelijke enkelvoudige opdrachten met een goed instructie worden gegeven. Daarbij moet een begripvolle begeleider zorgdragen voor een goede sociale inpassing. De begeleider zal, zeker in het begin, veel aanwezig moeten zijn op de werkvloer. Vervolgens zijn de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige na gezamenlijk overleg tot de conclusie gekomen dat appellante niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 7 januari 2015 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en daarbij een brief van een medewerker van het Sociaal Team Montferland en verklaringen overgelegd van haar moeder en een (andere) werkgeefster bij wie zijn in de huishouding werkt. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft hierop het eerdere standpunt bevestigd dat in het vrije bedrijfsleven het gebrek van appellante in het zelfstandig en doelmatig handelen niet gecompenseerd kan worden en de benodigde begeleiding in een reguliere setting niet kan worden geboden. Deze arbeidsdeskundige heeft onderschreven dat appellante met juiste begeleiding in een meer beschermde setting participatiemogelijkheden heeft. Dat blijkt ook uit het feit dat appellante al geruime tijd schoonmaakt op eenzelfde adres. Dat dit met veel instructie gepaard gaat doet aan haar mogelijkheden niets af, aldus de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
1.3.
Bij besluit van 16 juni 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het besluit van
7 januari 2015 gehandhaafd. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat appellante, gelet op het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, beschikt over participatiemogelijkheden, waardoor zij geen jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a, eerste lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015).
2.1.
In beroep heeft appellante – samengevat – aangevoerd dat inmiddels na neuropsychologisch onderzoek is gebleken dat zij een IQ van 52 heeft, reden waarom zij begeleiding krijgt in de thuissituatie. Hiermee is eindelijk duidelijk geworden wat de oorzaak is van haar klachten en is aangetoond dat haar arbeidsongeschiktheid duurzaam is.
2.2.
Het Uwv heeft hier bij monde van een verzekeringsarts bezwaar en beroep tegenin gebracht dat er een andere diagnose aan de orde is, maar dat de door de verzekeringsarts in de FML opgenomen forse beperkingen passen bij een licht verstandelijke handicap met autistiforme trekken. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft daaraan toegevoegd dat op de beoordeling artikel 2:4 van de Wajong 2010 van toepassing is en dat de voor appellante benodigde vorm van begeleiding bij uitstek in arbeid in het kader van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) mogelijk wordt gemaakt, terwijl daar ook deadlines, productiepieken of enige vorm van tijdsdruk voorkomen. Zij is daarom niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt.
2.3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het er voor gehouden dat de aanvraag is afgewezen op de grond dat appellante geen aanspraken heeft op grond van de Wajong 2010. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv afdoende gemotiveerd dat appellante participatiemogelijkheden heeft. Dat appellante niet in reguliere arbeid kan werken is niet doorslaggevend, omdat mogelijkheden met ondersteuning, zoals bij beschut werk op grond van de Wsw, relevant zijn voor de vraag of sprake is van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij niet in een normale beschutte werkomgeving kan werken. Zij vraagt zich af waar het Uwv haar ziet werken onder de door het Uwv genoemde restricties. Sociale werkvoorzieningsplaatsen zijn niet meer actueel en de gemeente heeft appellante duidelijk gemaakt dat er geen ondersteuning kan worden geboden, hoewel zij is opgenomen in het doelgroepenregister. Zij heeft er opnieuw op gewezen dat zij in de thuissituatie in aanmerking komt voor individuele ondersteuning.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Op grond van artikel 2:4, eerste lid, van de Wajong 2010 is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid niet meer te verdienen dan 20% van het maatmaninkomen. Op grond van het tweede lid wordt in het eerste lid onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie en het blijvend ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Op grond van het derde lid wordt onder een medisch stabiele of verslechterende situatie mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.1.2.
De Raad heeft op 6 september 2017 diverse uitspraken gedaan in zaken, waarin een verzekerde, die vóór 1 januari 2015 achttien jaar is geworden, een Wajong-aanvraag heeft gedaan na 10 september 2014, maar vóór 1 januari 2015, terwijl het besluit op die aanvraag genomen is op of na 1 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2017:2994 en 3201 tot en met 3205). In deze uitspraken heeft de Raad voor deze aanvragen een oordeel gegeven over het toepasselijk recht en wat onder volledig en duurzaam arbeidsongeschikt in de zin van de Wajong 2010 moet worden verstaan.
4.1.3.
Over het toepasselijk recht heeft de Raad geoordeeld dat op grond van wat is bepaald bij of krachtens de Wajong 2010 voor het ontstaan van het recht op ondersteuning of uitkering bepalend is de dag waarop de aanvraag wordt ingediend, met dien verstande dat dit recht niet eerder kan ontstaan dan met ingang van de dag waarop de jonggehandicapte achttien jaar wordt. Voor deze groep verzekerden, waarbij de aanvraag is gedaan na 10 september 2014 en vóór 1 januari 2015, betekent dit dat de beoordeling van de aanvraag moet plaatsvinden aan de hand van de Wajong 2010 en dat er geen ruimte is voor beoordeling van de aanvraag op grond van Hoofdstuk 1A van de Wajong 2015. De Raad heeft onder verwijzing naar de geschiedenis van de totstandkoming van de Invoeringswet Participatiewet (Kamerstukken 2011/12, 33 161, nr. 3, blz. 34 e.v. en nr. 107, blz. 128) verder geoordeeld dat voor een aanvraag, ingediend na 10 september 2014 maar vóór 1 januari 2015, slechts recht op arbeidsondersteuning op grond van de Wajong 2010 kan ontstaan, als de verzekerde aan te merken is als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt in de zin van artikel 2:4, eerste lid, van de Wajong 2010.
4.1.4.
Over de vraag wat moet worden verstaan onder volledig en duurzaam arbeidsongeschikt in de zin van artikel 2:4, eerste lid, van de Wajong 2010 heeft de Raad overwogen dat, zoals hij eerder heeft geoordeeld, de Wajong 2010 in vergelijking met de
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met het oog op een strikte interpretatie van het begrip duurzaamheid een aanvullende voorwaarde kent. Voor de vraag of de bij de verzekerde vastgestelde volledige arbeidsongeschiktheid duurzaam is, moet op grond van artikel 2:4, tweede lid, van de Wajong 2010 worden voldaan aan de voorwaarde dat sprake is van een situatie van het blijvend ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie, waaronder moet worden verstaan dat de verzekerde niet tot het verrichten van betaalde arbeid in staat is, nu niet en in de toekomst niet, ook niet na of met behulp van ondersteuning of in de vorm van beschut werk.
4.2.1.
Voorop wordt gesteld dat niet in geschil is dat appellante volledig arbeidsongeschikt is, omdat voor haar geen functies te selecteren zijn. Tussen partijen is in geschil of de volledige arbeidsongeschiktheid van appellante duurzaam is in de zin van artikel 2:4, tweede lid, van de Wajong 2010.
4.2.2.
Met de rechtbank wordt geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsartsen van het Uwv en de daaruit getrokken conclusies. De in dit dossier beschikbare medische gegevens bevatten geen aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de FML, op grond waarvan is aangenomen dat appellante is aangewezen op werk met vaste routines, korte haalbare deadlines en enige afwisseling en bewegingsruimte in een goed gestructureerde, rustige omgeving met duidelijk omschreven (eventueel opgeschreven) inhoud en volgorde van het takenpakket. Door het Uwv is er rekening mee gehouden dat appellante in een rustig tempo moet kunnen werken, opdrachten stuk voor stuk moet kunnen afronden en niet moet worden blootgesteld aan deadlines. Ook is verwoord dat appellante enige moeite heeft om eigen gevoelens voor anderen begrijpelijk te uiten of uitingen van anderen adequaat te interpreteren en beperkt is in het omgaan met conflicten en samenwerken, wat alleen lukt in een tevoren afgebakende deeltaak. Contact met anderen waarbij veel improvisatie of inlevingsvermogen is vereist, is niet aan te raden. Appellante is aangewezen op korte, eenduidige instructies met veel herhaling en controle op begrip. Zij moet bij veranderingen of problemen om hulp kunnen vragen of hulp aangeboden krijgen. Bij verandering van werkzaamheden heeft zij meer instructie nodig dan een collega, terwijl er misverstanden of irritaties kunnen ontstaan doordat appellante informatie mist of slecht vasthoudt. In de door appellante ingebrachte stukken zijn geen aanwijzingen te vinden voor het aannemen van meer of zwaardere beperkingen.
4.3.1.
De arbeidsdeskundigen hebben in hun rapporten inzichtelijk geconcludeerd dat appellante niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Voor die conclusie is verwezen naar de beperkingen, zoals die zijn weergegeven in de FML. Deze beperkingen zijn van dien aard, dat eenvoudige routinematige werkzaamheden, waarbij op sociaal gebied rekening wordt gehouden met de beperkingen in het sociaal functioneren, tot de mogelijkheden behoort. Er is extra ondersteuning en begeleiding nodig voor meer uitleg, begrip en hulp bij omgang met anderen of voor extra informatie. Indien deze begeleiding mogelijk wordt gemaakt, is participatie mogelijk. Deze vorm van begeleiding kan in aangepast werk in een beschutte omgeving worden geboden. De arbeidsdeskundigen hebben hiermee voldoende onderzocht en onderbouwd dat zich bij appellante geen situatie voordoet dat zij niet tot het verrichten van betaalde arbeid in staat is, nu niet en in de toekomst niet, ook niet na of met behulp van ondersteuning of in de vorm van beschut werk.
4.3.2.
Daaraan doet niet af, dat, zoals appellante betoogt, sociale werkvoorzieningsplaatsen niet meer actueel zijn, mede gelet op de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten. Verder valt uit de beschikbare stukken niet af te leiden dat de gemeente geen mogelijkheden tot arbeidsinschakeling voor appellante heeft. Zo heeft appellante kennelijk een jobcoach toegewezen gekregen, die met haar zoekt naar een geschikte werkplek. De ondersteuning die appellante door middel van een persoonsgebondenbudget voor inzet binnen het eigen netwerk in de thuissituatie ontvangt, wordt geboden binnen een ander wettelijk kader dan de Wajong. Dat deze ondersteuning zich niet verhoudt tot de beperkingen in de FML, is niet onderbouwd. Daarbij wordt betrokken dat in de FML is opgenomen dat appellante is aangewezen op werk onder rechtstreeks toezicht (veelvuldige feedback) en/of onder intensieve begeleiding
(graad 1 van 3), welk niveau van begeleiding inhoudt dat het werk altijd samen en onder continue leiding van een ervaren en empathische collega wordt gedaan en altijd kan worden teruggevallen op deze collega. Appellante verricht bovendien daadwerkelijk (betaalde) (schoonmaak)werkzaamheden en heeft in het verleden bijvoorbeeld gedurende langere tijd in een supermarkt gewerkt.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en R.E. Bakker en
D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van G.D. Alting Siberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2018.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) G.D. Alting Siberg
SSa