Uitspraak
OVERWEGINGEN
33 841, nr 3, blz. 17 en 18). Een valide argument om hiervan af te zien is dat de gemeente personen met aannemelijke meerkosten via andere gemeentelijke instrumenten ondersteuning biedt. Onvoldoende financiële middelen is daarvoor geen valide argument nu gemeenten hiervoor vanaf 2017 een structureel aanvullend budget van € 268 miljoen hebben ontvangen (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr 34, blz. 40 en 41). Artikel 2.1.7 van de Wmo 2015 houdt verband met de afschaffing van de algemene tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten, de compensatie voor het verplicht eigen risico, de fiscale aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten en de tegemoetkoming specifieke zorgkosten en wijziging van de grondslag van de tegemoetkoming voor arbeidsongeschikten (Kamerstukken II 2013/14,
33 841, nr 35, blz. 16). Nu de Wmo 2015 niet bepaalt dat de in artikel 2.1.7 bedoelde financiële tegemoetkoming afhankelijk is van de in de artikel 2.3.2 bedoelde beoordeling en moet strekken tot de in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 bedoelde compensatie van beperkingen in de zelfredzaamheid, is deze niet aan te merken als een maatwerkvoorziening, maar draagt deze veeleer het karakter van een inkomensondersteunende maatregel. Dit betekent dat artikel 2.1.7 van de Wmo 2015 geen grondslag biedt voor een financiële tegemoetkoming die strekt tot compensatie van de beperkingen. Verder ontbreken aanknopingspunten dat artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 geen grondslag zou kunnen bieden voor het toekennen van een financiële maatwerkvoorziening. Artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 staat aan het verstrekken van een financiële maatwerkvoorziening niet in de weg, onverminderd dat deze een passende bijdrage moet leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van de aanvrager. Een forfaitaire voorziening die zo ver afstaat van de werkelijke kosten van de compenserende maatregel dat deze geen passende bijdrage meer levert aan het verminderen of wegnemen van de gevolgen van de beperkingen kan niet gelden als maatwerkvoorziening in de zin van artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015. Het standpunt dat de Wmo 2015 alleen maatwerkvoorzieningen in de vorm van diensten en hulpmiddelen “in natura” kent en, in plaats daarvan, indien de aanvrager dat wenst, het in artikel 2.3.6 bedoelde persoonsgebonden budget (pgb), vindt geen steun in de wet. Dit standpunt ziet eraan voorbij dat artikel 1.1.1 ook andere maatregelen noemt dan diensten en hulpmiddelen en dat aanknopingspunten ontbreken dat naast het pgb van artikel 2.3.6 geen andere vorm van financiële ondersteuning mogelijk is.
19 november 2015, zoals gehandhaafd bij bestreden besluit 1, voortbouwt op de onjuiste aanname dat de onder de Wmo verleende financiële tegemoetkoming is geëindigd, is aan deze besluiten de feitelijke grondslag komen te ontvallen. Bestreden besluit 1 moet daarom worden vernietigd. De Raad zal zelf in de zaak voorzien door het besluit van 19 november 2015 te herroepen.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarin het beroep tegen het besluit van
- verklaart het beroep tegen het besluit van 26 februari 2016 gegrond;
- vernietigt het besluit van 26 februari 2016;
- herroept de besluiten van 28 juli 2015 en 19 november 2015;
- veroordeelt het college in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 1.002,-;
- bepaalt dat van het college een griffierecht van € 503,- wordt geheven.