ECLI:NL:CRVB:2018:3956
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na medische en arbeidskundige evaluatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die zich op 11 december 2014 ziek meldde met klachten aan de rechterarm, had aanvankelijk recht op ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Na een eerstejaars beoordeling werd dit recht voortgezet, maar na een Toetsing Verbetering Belastbaarheid in het tweede ziektejaar, uitgevoerd door een verzekeringsarts, werd vastgesteld dat de appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Dit leidde tot een besluit van het Uwv om het recht op ziekengeld per 29 mei 2016 te beëindigen.
De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat de verzekeringsarts had vastgesteld dat de appellant grotendeels hersteld was na een heupoperatie en dat er geen nieuwe medische gegevens waren overgelegd die de stelling van de appellant konden onderbouwen. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn klachten en stelde dat zijn beperkingen waren onderschat, maar het Uwv pleitte voor bevestiging van de eerdere uitspraak.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende had gemotiveerd dat de appellant medisch geschikt was voor de aan de toetsing ten grondslag gelegde functies. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.