ECLI:NL:CRVB:2018:3956

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2018
Publicatiedatum
12 december 2018
Zaaknummer
17/383 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na medische en arbeidskundige evaluatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die zich op 11 december 2014 ziek meldde met klachten aan de rechterarm, had aanvankelijk recht op ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Na een eerstejaars beoordeling werd dit recht voortgezet, maar na een Toetsing Verbetering Belastbaarheid in het tweede ziektejaar, uitgevoerd door een verzekeringsarts, werd vastgesteld dat de appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Dit leidde tot een besluit van het Uwv om het recht op ziekengeld per 29 mei 2016 te beëindigen.

De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat de verzekeringsarts had vastgesteld dat de appellant grotendeels hersteld was na een heupoperatie en dat er geen nieuwe medische gegevens waren overgelegd die de stelling van de appellant konden onderbouwen. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn klachten en stelde dat zijn beperkingen waren onderschat, maar het Uwv pleitte voor bevestiging van de eerdere uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende had gemotiveerd dat de appellant medisch geschikt was voor de aan de toetsing ten grondslag gelegde functies. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.383 ZW

Datum uitspraak: 12 december 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
1 december 2016, 16/4804 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (België) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. M.J.E.M. Edelmann, advocaat, heeft zich als gemachtigde gesteld en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2018. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als orderpicker voor 30 uur per week. Op 11 december 2014 heeft hij zich ziek gemeld met rechterarmklachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
Na een eerstejaars ZW-beoordeling is het recht op ziekengeld voortgezet, omdat appellant op dat moment niet ten minste 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. In het kader van een Toetsing Verbetering Belastbaarheid 2e ziektejaar (toetsing) heeft een verzekeringsarts appellant op 14 april 2016 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 april 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 28 april 2016 vastgesteld dat appellant met ingang van 29 mei 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 16 juni 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 15 juni 2016 een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daarbij in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts appellant heeft onderzocht en heeft vastgesteld dat appellant inmiddels grotendeels hersteld is na zijn (heup)operatie. De verzekeringsarts heeft het aannemelijk geacht dat appellant nog licht beperkt is op lopen en staan en heeft preventief beperkingen aangenomen om forse belasting van beide armen te voorkomen. De rechtbank heeft overwogen dat appellant in beroep enkel heeft gesteld dat hij meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen, maar in bezwaar en beroep geen nieuwe medische gegevens heeft overgelegd waaruit dit zou (kunnen) blijken. Zij heeft daarom geen reden gezien voor het oordeel dat het onderzoek van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) een deugdelijke medische grondslag mist.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat zijn klachten en de daaruit voortkomende beperkingen zijn onderschat. Hij heeft daartoe aangevoerd dat volgens zijn huisarts zijn gesteldheid alleen maar is verslechterd, hij nog verschillende operaties moet ondergaan en zijn lichaam haast geen belasting meer aankan.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit bij de toetsing wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 7 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4971).
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd over zijn klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De verzekeringsarts heeft bij zijn medisch onderzoek vastgesteld dat de rechterarmklachten van appellant waren verminderd, waarbij voor beide armen uit preventief oogpunt nog enige beperkingen zijn aangenomen. De verzekeringsarts heeft verder vastgesteld dat sprake is van een status na het plaatsen van een totale heupprothese met op dat moment goed herwonnen mobiliteit, waarbij enige beperkingen aannemelijk zijn te achten. Aangezien appellant geen cholesterolverlagers meer gebruikt zijn de spierpijnklachten als bijwerking van deze medicatie volgens de verzekeringsarts onder controle. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dit standpunt van de verzekeringsarts na dossierstudie en kennisneming van het bezwaarschrift onderschreven. Naar vaste rechtspraak maakt het enkele feit, dat door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in bezwaar geen zelfstandig lichamelijk onderzoek is verricht, niet dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9626). Er is geen aanknopingspunt voor twijfel aan het inzichtelijk gemotiveerde standpunt van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) over de belastbaarheid van appellant op de datum in geding. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat appellant (ook) in hoger beroep geen nieuwe medische stukken heeft ingebracht die zijn stelling, dat zijn beperkingen zijn onderschat, onderbouwen.
4.3.
Het Uwv heeft voldoende gemotiveerd dat de aan de toetsing ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2018.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) L. Boersma

IJ