ECLI:NL:CRVB:2018:3919

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 december 2018
Publicatiedatum
6 december 2018
Zaaknummer
16/3343 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake Wajong-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de aanvraag van appellante voor een Wajong-uitkering, waarbij de vraag centraal staat of appellante voldoet aan de voorwaarden voor het blijvend ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. In een eerdere tussenuitspraak (ECLI:NL:CRVB:2017:2994) werd de medische grondslag van de beslissing op bezwaar onderschreven, maar werd geoordeeld dat het Uwv onvoldoende onderzoek had verricht naar de arbeidskundige grondslag. Het Uwv diende het geconstateerde gebrek te herstellen en heeft een arbeidskundig rapport ingezonden, opgesteld door drs. H. Timp. Dit rapport concludeert dat appellante, ondanks haar beperkingen, niet voldoet aan de voorwaarde van blijvend ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. De Raad heeft de conclusies van Timp onderschreven en vastgesteld dat appellante in staat is tot het verrichten van betaalde arbeid, eventueel met ondersteuning. De Raad heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, de eerdere uitspraak vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Tevens is het verzoek om schadevergoeding afgewezen en is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante.

Uitspraak

16.3343 WWAJ

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
14 april 2016, 15/7477 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 5 december 2018
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 6 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2994, een tussenuitspraak gedaan (tussenuitspraak).
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv een rapport van 22 januari 2018 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, drs. H. Timp, ingezonden.
Bij brief van 24 april 2018 heeft appellante een reactie ingezonden op het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
Partijen hebben nadere reacties en stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2018. Namens appellante is
J.P. Maas verschenen, bijgestaan door mr. A.A. Bouman, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman en drs. Timp.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de tussenuitspraak. Hier wordt volstaan met het volgende.
1.2.
Bij de tussenuitspraak is de medische grondslag van de beslissing op bezwaar van
6 november 2015 (bestreden besluit) onderschreven. Over de arbeidskundige grondslag is geoordeeld dat het Uwv onvoldoende onderzoek heeft verricht naar het antwoord op de vraag of voor appellante voldaan is aan de voorwaarde dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie blijvend ontbreken. Het Uwv had daartoe moeten onderzoeken of appellante niet tot het verrichten van betaalde arbeid in staat is, nu niet en in de toekomst niet, ook niet na of met behulp van ondersteuning of in de vorm van beschut werk, en de gevolgtrekkingen uit dit onderzoek concreet moeten onderbouwen. Het Uwv is opgedragen om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Voor een nader onderzoek naar de participatiemogelijkheden van appellante moest het Uwv in elk geval informatie opvragen bij de gemeente over de uitvoering van de Participatiewet met betrekking tot de arbeidsinschakeling van appellante.
2.1.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep Timp nader onderzoek verricht en van zijn bevindingen verslag gedaan in het rapport van
22 januari 2018. In zijn rapport heeft hij het volgende weergegeven. Appellante werkt niet, maar heeft onmiskenbaar activiteiten ondernomen die gericht zijn op toekomstige arbeidsmogelijkheden. Appellante is tot juni 2016 naar school gegaan. Zij heeft de opleidingen Beroepsgerichte leerweg en Helpende Zorg en Welzijn gevolgd en – met de juiste en intensieve ondersteuning – met succes afgerond. Ook na het afronden van het onderwijs zijn er activiteiten ontplooid, die gericht zijn op arbeidsmogelijkheden in de zin van de Wajong. Met de jongerenadviseur van de gemeente Amsterdam is een plan van aanpak opgesteld, waarin is vermeld dat appellante meewerkt aan het arbeidsproject [A] en dat appellante met een jobhunter de mogelijkheden van betaald werk onderzoekt. De werkzaamheden bij [A] worden gedurende maximaal drie dagen per week verricht en vinden onder één op één begeleiding plaats. Sinds september 2017 is een jobcoach ingezet om de mogelijkheden richting betaald werk daadwerkelijk te onderzoeken. Er is een proef geweest bij een cateringbedrijf. Dit is niet goed gegaan. Het traject is gericht op de uiteindelijke uitstroom in betaald werk. Het traject kan in dat licht worden gezien als een voorschakeltraject en niet als het hoogst haalbare. Er zijn blijvende beperkingen, maar het verleden heeft geleerd dat appellante door de juiste begeleiding en training sociale en cognitieve taakvaardigheden kan ontwikkelen. Gezien de leeftijd van appellante is verdere ontwikkeling van vaardigheden te verwachten. Met de juiste begeleiding (op niveau 2) op de werkvloer is appellante in staat te achten een eenvoudige taak uit te voeren. Gelet op de beschikbare gegevens is er aanleiding om aan te nemen dat appellante minimaal de ondergrens van de Wet sociale werkvoorziening bereikt. Timp heeft geconcludeerd dat appellante niet voldoet aan de voorwaarde dat sprake is van het blijvend ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie in de zin van artikel 2:4, tweede lid, van de Wajong 2010. Appellante is nu en in de toekomst in staat te achten, eventueel na of met behulp van ondersteuning, tot het verrichten van betaalde arbeid, al dan niet beschut.
2.2.
Naar aanleiding van de reactie van appellante van 24 april 2018 heeft Timp in een rapport van 7 juni 2018 overwogen dat appellante voor het – kennelijk – stopzetten van het participatietraject door de gemeente Amsterdam geen reden of argumentatie geeft. De mening van de jongerenadviseur dat de mogelijkheid voor betaald werk erg klein is door de vele beperkingsfactoren leidt niet tot de conclusie dat er sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. De diverse factoren die de weg naar participatie meer of minder belemmeren, zijn kenmerkend voor de Wajong-doelgroep. Dat is geen reden om pogingen te staken om de doelgroep te begeleiden naar elke vorm van arbeid waarmee enig loon kan worden verdiend. Dat wil zeggen gangbare arbeid, maar ook werken met voorzieningen, beschut werken en werken met loondispensatie. Timp heeft hieraan toegevoegd dat een enkele mislukte poging om tot participatie te komen weinig tot niets zegt en geen reden is het niet opnieuw te proberen. Goed geanalyseerd moet worden waar het mis is gegaan. Een evaluatie van de passendheid van het werk en de werkplek is nodig, alsook van de vorm van begeleiding, om vervolgens op basis van de analyse aan een nieuwe, meer kansrijke poging te werken.
3. De Raad komt, in aansluiting op de tussenuitspraak, tot de volgende beoordeling.
3.1.
Ter beantwoording ligt de vraag voor of de bij appellante vastgestelde volledige arbeidsongeschiktheid duurzaam is als bedoeld in artikel 2:4 van de Wajong 2010. Daartoe moet worden voldaan aan de voorwaarde dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie blijvend ontbreken, waaronder moet worden verstaan dat appellante niet tot het verrichten van betaalde arbeid in staat is, nu niet en in de toekomst niet, ook niet na of met behulp van ondersteuning of in de vorm van beschut werk.
3.2.
Het ter uitvoering van de tussenuitspraak gedane arbeidskundig onderzoek is voldoende zorgvuldig geweest. Timp heeft het dossier bestudeerd, informatie ingewonnen bij de gemeente Amsterdam over de uitvoering van de Participatiewet in verband met arbeidsinschakeling van appellante en overleg gehad met de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de participatiemogelijkheden van appellante en over het niveau van begeleiding dat appellante nodig heeft. Wat betreft de zorgvuldigheid wordt tevens in overweging genomen dat Timp in diverse rapporten heeft gereageerd op de door appellante naar voren gebrachte gronden.
3.3.
De duidelijke overwegingen van Timp die aan de arbeidskundige beoordeling ten grondslag liggen worden onderschreven. De getrokken conclusies over het kunnen verrichten van betaalde arbeid na of met behulp van ondersteuning of in de vorm van beschut werk zijn inzichtelijk en goed gemotiveerd. Wat namens appellante in reactie op de rapporten van Timp en ter zitting is aangevoerd, is onvoldoende voor twijfel aan de juistheid van de conclusies van Timp. Uit een overgelegd Inspanningsplan van de gemeente Amsterdam valt niet af te leiden dat de gemeente geen mogelijkheden tot arbeidsinschakeling heeft voor appellante. Aan de omstandigheid dat de proef bij een cateringbedrijf niet goed is gegaan komt geen zwaarwegende betekenis toe, omdat het slechts een proef van één dag betrof en niet is gebleken dat het werk bij het cateringbedrijf passend was bij de beperkingen van appellante. Dit geldt ook voor de overige namens appellante gemaakte opmerkingen over het mislukken van ontplooide activiteiten, omdat die niet zijn onderbouwd met nadere gegevens.
3.4.
Gelet op de overwegingen 3.1, 3.2 en 3.3 kan het door het Uwv ingenomen standpunt, dat appellante op [geboortedatum] 2014 (de datum in geding, de datum waarop zij de achttienjarige leeftijd bereikte) niet voldeed aan de voorwaarde van artikel 2:4, tweede lid, van de Wajong 2010 van het blijvend ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie, niet voor onjuist worden gehouden. Het Uwv heeft dan ook terecht vastgesteld dat appellante niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wajong 2010. Hieruit volgt dat het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is hersteld. Nu eerst na de tussenuitspraak in hoger beroep sprake is van een afdoende gemotiveerd besluit, bestaat er aanleiding de aangevallen uitspraak te vernietigen, evenals het bestreden besluit en te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
3.5.
Het oordeel van de rechtbank dat met het bestreden besluit geen inbreuk wordt gemaakt op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden wordt gevolgd. De daarvoor onder 6.2 van de aangevallen uitspraak opgenomen motivering wordt onderschreven.
4. Met deze uitkomst is er geen grond voor toewijzing van het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade, bestaande uit de wettelijke rente, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
5. Er bestaat aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 1.002,- in beroep en op € 1.753,50 in hoger beroep voor verleende bijstand, in totaal € 2.755,50.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 6 november 2015;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.755,50;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 169,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en R.E. Bakker en
D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van R.P.W. Jongbloed als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2018.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) R.P.W. Jongbloed
GdJ