In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de aanvraag van appellante voor een Wajong-uitkering, waarbij de vraag centraal staat of appellante voldoet aan de voorwaarden voor het blijvend ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. In een eerdere tussenuitspraak (ECLI:NL:CRVB:2017:2994) werd de medische grondslag van de beslissing op bezwaar onderschreven, maar werd geoordeeld dat het Uwv onvoldoende onderzoek had verricht naar de arbeidskundige grondslag. Het Uwv diende het geconstateerde gebrek te herstellen en heeft een arbeidskundig rapport ingezonden, opgesteld door drs. H. Timp. Dit rapport concludeert dat appellante, ondanks haar beperkingen, niet voldoet aan de voorwaarde van blijvend ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. De Raad heeft de conclusies van Timp onderschreven en vastgesteld dat appellante in staat is tot het verrichten van betaalde arbeid, eventueel met ondersteuning. De Raad heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, de eerdere uitspraak vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Tevens is het verzoek om schadevergoeding afgewezen en is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante.