ECLI:NL:CRVB:2018:3902

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 december 2018
Publicatiedatum
6 december 2018
Zaaknummer
16/4710 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde aanvraag Wajong-uitkering afgewezen; beoordeling van medische beperkingen en nieuw gebleken feiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een herhaalde aanvraag voor een Wajong-uitkering door appellante. De aanvraag was ingediend op 18 mei 2015, na eerdere afwijzingen in 2011 en 2015 door het Uwv. Appellante stelde dat haar rugklachten, die al sinds haar jeugd bestonden, niet adequaat waren beoordeeld en dat er nieuwe feiten waren die haar aanvraag ondersteunden. De rechtbank had in eerdere procedures geoordeeld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank niet had mogen volstaan met deze conclusie. De Raad benadrukte dat het Uwv de medische situatie van appellante in de periode 2005-2015 inhoudelijk had moeten heroverwegen, vooral met betrekking tot de rugklachten en de psychische klachten. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit van het Uwv, en droeg het Uwv op om binnen twee maanden een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij het de medische situatie van appellante opnieuw moet beoordelen. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante.

Uitspraak

16.4710 WWAJ

Datum uitspraak: 6 december 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
23 juni 2016, 15/5416 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S. Akkas, advocaat, hoger beroep ingesteld en stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Akkas. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest. In verband hiermee heeft de Raad besloten het onderzoek te heropenen.
Het Uwv heeft op 28 juni 2018 een vraag van de Raad beantwoord.
Het onderzoek is heropend na de zitting.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht (nader) ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1989, heeft op 26 juli 2011 een aanvraag om arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010) ingediend wegens sedert 24 december 2010 bestaande psychische klachten. Zij studeerde op dat moment. Bij besluit van 24 oktober 2011 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat appellante in staat werd geacht met werkzaamheden meer dan 75% van het wettelijke minimumloon te verdienen en dus geen recht had op een uitkering op grond van de Wajong 2010. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep reden gezien psychiater W.M.J. Hassing te raadplegen voor een expertise. Deze verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft Hassing gevolgd in haar conclusies dat bij appellante sprake is van een angststoornis NAO en borderline persoonlijkheidstrekken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de voor appellante vastgestelde belastbaarheid aangescherpt. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft uitgaande van de aangescherpte Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 mei 2012 vastgesteld dat appellante in staat wordt geacht ten minste het wettelijk minimumloon te verdienen. Bij beslissing op bezwaar van 23 mei 2012 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 24 oktober 2011 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 5 november 2012 heeft de rechtbank Haarlem het tegen dit besluit ingediende beroep ongegrond verklaard. Bij een uitspraak van 5 december 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:4065) heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
1.2.
Op 18 mei 2015 heeft appellante opnieuw een aanvraag ingediend om als jonggehandicapte aangemerkt te worden. Appellante heeft, onder verwijzing naar informatie van haar huisarts en van GGZ in Geest, naar voren gebracht dat zij agressie- en paniekaanvallen heeft en dat zij rugklachten heeft op basis van sedert haar jeugd bestaande scoliose, waarbij de kromming is toegenomen.
1.3.
Bij besluit van 3 juni 2015 heeft het Uwv de aanvraag van appellante afwezen op de grond dat bij deze aanvraag geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren zijn gekomen ten opzichte van de feiten waarvan is uitgegaan bij het besluit van 24 oktober 2011 en die tot een andere beoordeling rond het zeventiende en achttiende levensjaar zouden moeten leiden.
1.4.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dat besluit. In bezwaar heeft appellante naar voren gebracht dat wel degelijk sprake is nieuwe feiten en omstandigheden omdat haar rug- en nekklachten bij de eerdere beoordeling niet zijn meegewogen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante informatie ingezonden van haar behandelaars, waaronder haar huisarts en orthopedisch chirurg R.M. Feenstra van 28 september 2001.
1.5.
Bij besluit van 10 november 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 3 juni 2015, onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 november 2015, ongegrond verklaard. Het Uwv heeft de aanvraag van appellante opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 24 oktober 2011, als een beroep op de regeling voor toegenomen arbeidsongeschiktheid als omschreven in artikel 2:3, tweede lid, van de Wajong 2010 (de zogenoemde Amber-regeling) en als een aanvraag om toekenning van een Wajong-uitkering voor de toekomst. Wat betreft het verzoek om terug te komen van het besluit van 24 oktober 2011 heeft het Uwv overwogen dat er geen medische gegevens zijn ingebracht die in een eerdere beroeps- en hogerberoepsprocedure niet bekend of aanwezig hadden kunnen zijn, zodat het verzoek wordt afgewezen. Met betrekking tot het verzoek van appellante tot toepassing van de Amber-regeling heeft het Uwv overwogen dat niet gesproken kan worden van toename van klachten uit dezelfde ziekteoorzaak waarvoor eerder een beoordeling heeft plaatsgevonden. Uit de voorgeschiedenis komen geen belemmeringen door rugklachten naar voren. Voor zover de aanvraag van appellante moet worden opgevat als een aanvraag om toekenning van een Wajong-uitkering voor de toekomst, meent het Uwv dat er onvoldoende reden is om aan te nemen dat de eerder in hoger beroep bevestigde Wajong-besluitvorming onjuist was.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat appellante geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren heeft gebracht als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Volgens de rechtbank had appellante haar fysieke beperkingen destijds in de eerdere procedure naar voren kunnen brengen. Haar fysieke klachten waren immers destijds al door haar behandelaars gedocumenteerd. Met betrekking tot het Amber-verzoek van appellante heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv op zorgvuldige en toereikende wijze heeft gemotiveerd dat niet gesproken kan worden van toename van dezelfde klachten. Er was voor het Uwv dan ook geen aanleiding om nadere medische gegevens op te vragen. Voor zover de aanvraag van appellante moet worden opgevat als een aanvraag om toekenning van een Wajong-uitkering voor de toekomst, heeft de rechtbank het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschreven dat uit de beschikbare informatie onvoldoende naar voren komt dat de rugafwijking vóór 2015 tot daadwerkelijke belemmeringen in het functioneren heeft geleid.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep haar in beroep aangevoerde gronden herhaald. Ter onderbouwing van haar standpunt dat haar beperkingen zijn toegenomen, heeft zij recente informatie van haar behandelaars ingebracht.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 januari 2017, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
3.3.
Naar aanleiding van een vraag van de Raad heeft het Uwv uiteengezet dat voor een geslaagd beroep op artikel 2:3, tweede lid, van de Wajong 2010 er sprake moet zijn van toename van eerder vastgestelde beperkingen. Hiervan is volgens het Uwv geen sprake, omdat bij de beoordeling van de aanvraag van appellante van 26 juli 2011 geen beperkingen ten aanzien van de rug zijn vastgesteld. Verder is er geen verband tussen de destijds geclaimde beperkingen en de toegenomen rugklachten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
De aanvraag van appellante van 18 mei 2015 strekt ertoe dat het Uwv terugkomt van het besluit van 24 oktober 2011. Zij heeft met haar aanvraag tevens een beroep gedaan op de Amber-regeling en verzocht om toekenning van een Wajong-uitkering voor de toekomst.
4.1.2.
Bij uitspraak van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872) heeft de Raad zijn rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd. Uitgangspunt is dat een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd is om een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Het bestuursorgaan kan zo'n aanvraag inwilligen of afwijzen. Hetzelfde geldt, als een rechtzoekende het bestuursorgaan verzoekt terug te komen van een besluit. Een bestuursorgaan mag dit ook als de rechtzoekende aan zijn verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. Als het bestuursorgaan de herhaalde aanvraag of het verzoek terug te komen van een besluit op inhoudelijke gronden afwijst, dan toetst de bestuursrechter het besluit op die aanvraag of dat verzoek aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden als ware dit het eerste besluit over die aanvraag of dat verzoek.
4.1.3.
Aan het bestreden besluit ligt, met name wat betreft de rugklachten, een inhoudelijke heroverweging ten grondslag van de medische situatie van appellante in de periode
2005-2015. Dit betekent dat de rechtbank niet had mogen volstaan met het oordeel dat er geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. De rechtbank had het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden moeten toetsen als betrof het de besluitvorming op een eerste aanvraag van appellante om een Wajong-uitkering.
4.2.1.
Op grond van artikel 2:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong 2010 is jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk de ingezetene die aansluitend op de dag waarop hij zeventien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling gedurende 52 weken niet in staat is geweest met arbeid meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen, terwijl niet aannemelijk is dat hij binnen een jaar volledig zal herstellen.
4.2.2.
Op grond van artikel 2:3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wajong 2010 is jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk de ingezetene die na de in onderdeel a bedoelde dag waarop hij zeventien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling gedurende 52 weken niet in staat is geweest om met arbeid meer dan 75% te verdienen van het maatmaninkomen, terwijl niet aannemelijk is dat hij binnen een jaar volledig zal herstellen en hij in het jaar, onmiddellijk voorafgaande aan de dag waarop het als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
4.2.3.
Artikel 2:3, tweede lid, van de Wajong 2010 bepaalt dat indien de ingezetene geen jonggehandicapte is en binnen vijf jaar na afloop van de periode van 52 weken niet meer in staat is om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen als gevolg van een oorzaak die reeds aanwezig was na afloop van de termijn van 52 weken, terwijl niet aannemelijk is dat de ingezetene binnen een jaar volledig zal herstellen, de ingezetene alsnog jonggehandicapte wordt met ingang van de dag waarop hij niet meer in staat is om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen.
4.2.4.
Het is vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van
5 september 2014, ECLI:CRVB:2014:3041) dat in het geval van een laattijdige aanvraag
in het kader van hoofdstuk 2 van de Wajong 2010 het Uwv bij een ingezetene die geen jonggehandicapte is in de zin van artikel 2:3, eerste lid, ook moet beoordelen of hij alsnog jonggehandicapte is geworden op grond van artikel 2:3, tweede lid.
Beoordeling artikel 2:3, eerste lid, van de Wajong 2010
4.3.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onvoldoende reden gezien de eerder voor appellante bij einde wachttijd vastgestelde belastbaarheid aan te passen, omdat zijns inziens onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de rugafwijking van appellante vóór 2015 tot daadwerkelijke belemmeringen in haar functioneren heeft geleid. Uit de voorgeschiedenis (school, stages, werk en sport) komen geen belemmeringen door rugklachten naar voren. Verder heeft appellante zich met deze klachten tussen 2005 en 2015 niet tot de huisarts gewend. Wat de hoofdpijnklachten betreft, die spanningsgerelateerd zijn, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat deze geen aanleiding gegeven om aanvullende beperkingen aan te nemen.
4.3.2.
Gelet op de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er sprake van een zorgvuldig medisch onderzoek. In de beschikbare medische gegevens wordt geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van de in 4.3.1 vermelde beschouwingen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het huisartsenjournaal biedt hiertoe geen aanknopingspunten. Verder ontbreken aanknopingspunten dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen van appellante die samenhangen met haar hoofdpijnklachten onjuist heeft vastgesteld. Appellante kan daarom niet worden aangemerkt als jonggehandicapte op grond van artikel 2:3, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Wajong 2010.
Beoordeling artikel 2:3, tweede lid, van de Wajong 2010
4.4.1.
Uit de tekst van deze bepaling en de toelichting daarop (Kamerstukken II 2008/09, 32 780, nr. 3, p. 40 en 41) volgt dat de ingezetene die geen jonggehandicapte is in de zin van het eerste lid van artikel 2:3 van de Wajong 2010, alsnog jonggehandicapte wordt indien hij binnen vijf jaar alsnog aan de voorwaarden van het eerste lid gaat voldoen. Deze termijn van vijf jaar gaat lopen op het moment waarop de periode van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, is geëindigd, dus op de dag waarop de ingezetene jonggehandicapte zou zijn geworden wanneer hij aan de voorwaarden zou hebben voldaan. Daarbij geldt als eis dat het verlies aan arbeidscapaciteit een gevolg is van dezelfde ziekte die al aanwezig was na afloop van de 52 weken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b. Anders dan dat het Uwv in zijn reactie van 28 juni 2018 heeft uiteenzet, wordt niet de eis gesteld dat er sprake moet zijn van beperkingen op grond van die ziekte bij einde wachttijd (vgl. de uitspraak van de Raad van
5 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3041). Voldoende is dat bij einde wachttijd de ziekteoorzaak er al was.
4.4.2.
Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 november 2015 blijkt dat de afwijking aan de rug, de scoliose, reeds in december 1997 door de schoolarts is vastgesteld en sedertdien bestaat. Het Uwv moet daarom nog beoordelen of in de van belang zijnde periode sprake is van toegenomen beperkingen ten gevolge van de scoliose en, zo ja, of er sprake is van een verlies aan arbeidscapaciteit hieruit. Het ligt in de rede dat het Uwv bij zijn onderzoek tevens aandacht besteedt aan de stelling van appellante dat sprake is van toename van beperkingen op psychische gronden.
4.4.3.
Gelet op wat is overwogen in 4.4.1 en 4.4.2 berust het bestreden besluit niet op een deugdelijke grondslag en moet het worden vernietigd. De aangevallen uitspraak, waarbij dat besluit in stand is gelaten, moet daarom eveneens worden vernietigd. Het Uwv moet op grond van artikel 2:3, tweede lid, van de Wajong 2010 beoordelen of in de van belang zijnde periode sprake is van toegenomen beperkingen bij appellante uit dezelfde ziekteoorzaak als bedoeld in het tweede lid, van artikel 2:3, op grond waarvan appellante alsnog zou kunnen voldoen aan de voorwaarden van het eerste lid. Op basis van dit onderzoek moet het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar nemen. Met het oog op een zo voortvarend mogelijke definitieve afdoening van het geschil ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het te nemen nieuwe besluit op bezwaar alleen bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
5. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze worden begroot op € 1.002,- in bezwaar, € 1.002,- in beroep en € 1.002,- in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 10 november 2015;
  • bepaalt dat het Uwv binnen twee maanden na verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat beroep tegen de door het Uwv te nemen nieuwe beslissing op bezwaar alleen bij de Raad kan worden ingesteld;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 3.006,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht van in totaal € 169,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van
H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2018.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) H. Achtot
sg