ECLI:NL:CRVB:2014:4065

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 december 2014
Publicatiedatum
5 december 2014
Zaaknummer
12-6556 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Haarlem. Appellante, geboren op 6 juli 1989, had op 26 juli 2011 een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) aangevraagd vanwege psychische klachten. Het Uwv heeft vastgesteld dat zij 75% van het minimumloon kan verdienen, waardoor zij niet in aanmerking komt voor de Wajong-uitkering. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd.

In hoger beroep heeft appellante volgehouden dat haar beperkingen te licht zijn ingeschat. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank de gronden van appellante afdoende heeft besproken en dat er geen aanknopingspunten zijn om de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te betwijfelen. De verklaringen van de sociaal psychiatrisch verpleegkundige en de moeder van appellante zijn niet als voldoende objectieve medische onderbouwing voor haar standpunt aangemerkt. De Raad concludeert dat de beperkingen van appellante correct zijn gewaardeerd en dat de geselecteerde functies passend zijn. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/6556 WWAJ
Datum uitspraak: 5 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van
5 november 2012, 12/2772 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S. Akkas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2014. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat mr. Akkas de Raad nog voor de behandeling ter zitting per fax om uitstel heeft verzocht, omdat zij wegens ziekte onverwachts verhinderd was. De Raad heeft in verband hiermee besloten het onderzoek te heropenen.
Het onderzoek ter zitting heeft andermaal plaatsgevonden op 24 oktober 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Akkas. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren op 6 juli 1989, heeft op 26 juli 2011 een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) aangevraagd in verband met psychische klachten.
1.2.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft een verzekeringsarts van het Uwv appellante op 7 september 2011 onderzocht en informatie opgevraagd bij de behandelaars van appellante bij de Jeugdriagg. Mede op grond van verkregen informatie van sociaal psychiatrisch verpleegkundige [naam 1] heeft de verzekeringsarts vastgesteld dat appellante beperkingen heeft vanwege een aanpassingsstoornis met depressieve kenmerken. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van appellant vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Bij besluit van 24 oktober 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante 75% van het minimumloon kan verdienen en om die reden niet voor een uitkering op grond van de Wet Wajong in aanmerking komt.
1.3.
Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat zij ernstiger beperkt is dan de verzekeringsarts heeft aangenomen recente informatie ingezonden van haar behandelaars bij de Jeugdriagg. Hierin is gerapporteerd dat bij appellante sprake is van een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en depressieve stoornis zonder psychotische kenmerken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, mede gelet op de discrepantie tussen de visie van de verzekeringsarts en de visie van de behandelaars, een expertise laten verrichten door psychiater W.M.J. Hassing. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de conclusies van Hassing dat bij appellante sprake is van angststoornis NAO en persoonlijkheidsproblematiek een bevestiging gezien van zijn eigen bevindingen bij de hoorzitting dat bij appellante geen sprake is van een ernstige depressie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van de expertisebevindingen een nieuwe FML opgesteld, waarin onder meer beperkingen zijn toegevoegd ten aanzien van het sociaal functioneren en persoonlijk risico. Nader arbeidskundig onderzoek in bezwaar heeft uitgewezen dat de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies onverminderd geschikt zijn voor appellante. Bij besluit van 23 mei 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van
24 oktober 2011, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat het bestreden besluit op een zorgvuldig medisch onderzoek berust. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden om het medisch oordeel door het Uwv onjuist te achten. Zij heeft daartoe overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de conclusies van Hassing in zijn beoordeling heeft betrokken en dat uit het rapport van Hassing blijkt dat bij appellante geen sprake is van een depressieve stoornis of PTSS. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in verband met mogelijke bijwerkingen van medicijngebruik een beperking toegevoegd ten aanzien van persoonlijk risico. Appellante is er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd aannemelijk te maken dat de medische beoordeling door het Uwv onjuist is. Zij betrekt daarbij dat de behandelend sociaal psychiatrisch verpleegkundige [naam 2] ter zitting van de rechtbank heeft verklaard dat zij zich in de conclusies van Hassing kan vinden.
3. In hoger beroep heeft appellante staande gehouden dat het Uwv haar beperkingen te licht heeft ingeschat. Zij heeft aangevoerd dat de rechtbank de opmerking van [naam 2], dat zij (de inhoud van) het rapport van Hassing onderschrijft, verkeerd heeft uitgelegd. [naam 2] heeft ter zitting van de rechtbank verklaard dat zij van mening is dat het nog steeds niet goed gaat met appellante. De rechtbank is ten onrechte voorbij gegaan aan wat de moeder van appellante ter zitting heeft verklaard over de (slechte) situatie van appellante.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Hetgeen appellante in hoger beroep heeft gesteld over haar belastbaarheid vormt in essentie een herhaling van hetgeen zij eerder in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. Terecht is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat er geen aanknopingspunten zijn om de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep met betrekking tot de gezondheidstoestand van appellante en de daaruit voor haar voortvloeiende beperkingen voor onjuist te houden.
4.2.
Ten aanzien van de ter zitting bij de rechtbank door [naam 2] en de moeder van appellante afgelegde verklaringen overweegt de Raad het volgende. In het proces-verbaal van de zitting is vermeld dat [naam 2] heeft verklaard dat appellante niet lekker in haar vel zit en dat zij heel beperkt belastbaar is, maar ook dat de sociaal psychiatrisch verpleegkundige heeft verklaard kennis te hebben genomen van het rapport van Hassing en dat het daarin vermelde herkenbaar is voor haar. Daaruit kan niet worden afgeleid dat [naam 2] zich niet kan verenigen met de conclusies van Hassing, die door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn gevolgd. De verklaring van de moeder van appellante geeft evenmin aanleiding tot twijfel aan het standpunt van het Uwv. Hiertoe wordt overwogen dat het Uwv in zijn bezwaarschrift terecht heeft opgemerkt dat de verklaring van de moeder slechts een weergave betreft van het door haar waargenomen gedrag van haar dochter. Appellante heeft haar standpunt dat zij zwaarder beperkt is dan vastgelegd in de FML hiermee niet van een objectief medische onderbouwing voorzien. Evenals in beroep heeft appellante in hoger beroep geen medische gegevens overgelegd die haar standpunt dat haar beperkingen te licht zijn vastgesteld, kunnen onderbouwen.
4.3.
Ervan uitgaande dat de beperkingen van appellante juist zijn gewaardeerd, is er geen aanleiding om te oordelen dat de geselecteerde functies niet passend zijn voor appellante. De motivering hiervoor is te vinden in de toelichtingen van de arbeidsdeskundige bij de uitdraai van de resultaat functiebeoordelingen van 19 januari 2012 en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 14 mei 2012.
4.4.
De overwegingen 4.1 tot en met 4.3 leiden tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2014.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) M. Crum

IJ