ECLI:NL:CRVB:2018:3876

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 december 2018
Publicatiedatum
5 december 2018
Zaaknummer
16/2592 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een WIA-uitkering op basis van nieuwe feiten

Op 5 december 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak over de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Verzoeker, die sinds 2 april 2009 met nek- en rugklachten uitgevallen was als technisch onderwijsassistent, had in 2011 recht gekregen op een loongerelateerde WGA-uitkering. Dit recht was vastgesteld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), dat ook het bezwaar van verzoeker tegen dit besluit ongegrond verklaarde. In een eerdere uitspraak van de Raad werd de beslissing van de rechtbank bevestigd, die het beroep van verzoeker tegen het besluit van het Uwv had afgewezen.

Verzoeker verzocht om herziening van deze uitspraak, omdat hij meende dat er medische informatie ontbrak die door het Uwv niet was opgevraagd bij zijn behandelende specialisten. Hij stelde dat dit had geleid tot een onvolledig beeld van zijn medische situatie. De Raad oordeelde echter dat verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die aan de voorwaarden voor herziening voldeden. De Raad benadrukte dat herziening alleen mogelijk is op basis van feiten die vóór de uitspraak plaatsvonden en die niet eerder bekend waren. Aangezien de informatie die verzoeker aanvoerde al in het dossier aanwezig was, werd het verzoek om herziening afgewezen.

De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken op 5 december 2018.

Uitspraak

16.2592 WIA

Datum uitspraak: 5 december 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 6 september 2013, 11/7346 WIA
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft bij brief van 10 maart 2016 verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 6 september 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:1717) met als partijen verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Het Uwv heeft een reactie op het verzoek om herziening ingediend.
Verzoeker heeft nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2018. Verzoeker is verschenen. Het Uwv is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Verzoeker is op 2 april 2009 met nek- en rugklachten uitgevallen voor zijn werkzaamheden als technisch onderwijsassistent. Naar aanleiding van een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv bij besluit van 28 januari 2011 vastgesteld dat voor verzoeker met ingang van 31 maart 2011 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering. Daarbij is vastgesteld dat verzoeker
43% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 15 juni 2011 is het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 28 januari 2011 ongegrond verklaard.
2. Bij de uitspraak waarvan verzoeker herziening heeft verzocht, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 1 december 2011, 11/605, waarbij het beroep van verzoeker tegen het besluit van het Uwv van 15 juni 2011 ongegrond is verklaard, bevestigd. Naar het oordeel van de Raad had de rechtbank de gronden van verzoeker afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. Voorts had de rechtbank terecht vastgesteld dat de functies die uiteindelijk aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor verzoeker.
3. Verzoeker heeft zijn herzieningsverzoek, zoals nader toegelicht ter zitting van
7 november 2018, gebaseerd op de grond dat hem thans pas door eigen onderzoek is gebleken dat bij de beoordeling van het recht op een WIA-uitkering door de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv is nagelaten medische informatie op te vragen bij zijn behandelende specialisten. Hierdoor zou een onvolledig beeld zijn ontstaan omtrent de medische situatie van verzoeker. Verzoeker stelt dat het Uwv, bij monde van een vertegenwoordiger bij de behandeling van zijn beroep tegen het besluit van 15 juni 2011 ter zitting van de rechtbank, in strijd met de waarheid heeft verklaard dat medische informatie was opgevraagd bij zijn toenmalig behandelende specialisten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
ij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
waren zij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak kan het bijzondere rechtsmiddel van herziening alleen worden toegepast indien aangelegenheden van feitelijke aard naar voren zijn gekomen. Het dient er niet toe om een hernieuwde discussie te voeren, noch om een discussie over de betreffende uitspraak te openen. Slechts aangelegenheden van feitelijke aard kunnen tot herziening leiden (zie de uitspraken van de Raad van 3 oktober 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AN7982 en van
23 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1360).
4.3.
Namens verzoeker zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht als onder 4.1 bedoeld. In de uitspraak van de Raad waarvan herziening is verzocht, staat met zo veel woorden vermeld dat bij de oordeelsvorming door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie van de behandelend sector is betrokken. Uit de stukken die tot die uitspraak hebben geleid, blijkt verder dat die informatie inderdaad niet door de verzekeringsartsen zelf was opgevraagd, maar wel in het dossier aanwezig was. Van een nieuw gebleken feit dat, als het eerder bekend was geweest, tot een andere uitspraak had kunnen leiden is dus geen sprake, nog los van de vraag of het door verzoeker opgeworpen nieuwe inzicht hem niet (veel) eerder bekend had kunnen zijn en wat er verder ook zij van het door verzoeker beweerde verklaren in strijd met de waarheid bij de rechtbank in 2011. Het verzoek om herziening moet dus worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van
O.V. Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2018.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) O.V. Vries
GdJ