ECLI:NL:CRVB:2018:3860

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 november 2018
Publicatiedatum
5 december 2018
Zaaknummer
17/2023 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand voor dak- en thuisloze appellante na niet aantreffen op opgegeven verblijfslocaties

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellante, die sinds 25 januari 2016 bijstand ontving op grond van de Participatiewet, meldde op 1 juli 2016 dat zij dak- en thuisloos was. Ze overhandigde een zevendagenformulier met verblijfslocaties, maar werd niet aangetroffen op de opgegeven adressen. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft daarop de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken en de gemaakte kosten teruggevorderd, omdat appellante haar inlichtingenverplichting niet was nagekomen. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat het college meer onderzoek had moeten doen voordat de bijstand werd ingetrokken. De Raad oordeelde echter dat het college voldoende had gedaan om de verblijfslocaties te controleren. De handhavingsspecialisten hebben op meerdere momenten de opgegeven adressen bezocht, maar kregen geen gehoor. De Raad benadrukte dat het aan de appellante is om juiste en volledige informatie te verstrekken over haar verblijfplaats, en dat het college niet verplicht is om verder onderzoek te doen als de appellante niet op de opgegeven adressen wordt aangetroffen.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de beslissing werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

17 2023 PW

Datum uitspraak: 27 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
2 februari 2017, 16/6960 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. P.P. Klokkers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2018. Namens appellante is verschenen mr. Klokkers. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. A.A. Brouwer.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving vanaf 25 januari 2016 bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Op 1 juli 2016 heeft appellante aan het college gemeld dat zij dak- en thuisloos is geraakt en heeft zij een zogenaamd zevendagenformulier overgelegd waarop zij heeft vermeld waar zij in de periode van 20 juni 2016 tot en met 26 juni 2016 heeft verbleven. Ook heeft zij op 1 juli 2016 een formulier "Inlichtingen en opgave verblijfslocatie(s) dak- en thuisloze" ingevuld.
1.2.
Naar aanleiding van de melding hebben handhavingsspecialisten van de afdeling Handhaving van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) een onderzoek ingesteld naar de woon- en verblijfsituatie van appellante. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 22 juli 2016.
1.3.
Bij besluiten van 3 augustus 2016 en 8 augustus 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 oktober 2016 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellante met ingang van 20 juni 2016 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 20 juni 2016 tot en met 31 juli 2016 tot een bedrag van € 606,29 van appellante teruggevorderd. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat appellante onjuiste inlichtingen heeft verstrekt over haar verblijfsituatie. Appellante is niet aangetroffen op de door haar opgegeven adressen. Appellante heeft daarom de op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden, als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De hier te beoordelen periode loopt van 20 juni 2016 tot en met 3 augustus 2016.
4.2.
Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
4.3.
De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand. Naar vaste rechtspraak (uitspraak van 13 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:15) kan ook van iemand die stelt dak- en thuisloos te zijn worden gevergd dat hij controleerbare gegevens verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de aanvrager niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.4.
Om vast te stellen of een betrokkene behoort tot de bijzondere doelgroep van dak- en thuislozen en/of Amsterdam de centrumgemeente is, hanteert de DWI een zogenoemd zevendagenformulier (formulier 1). Hierop moet de betrokkene vermelden waar hij de afgelopen zeven dagen heeft geslapen. Op het formulier "Opgave verblijfslocatie(s) dak- en thuisloze" (formulier 2) dient de betrokkene te vermelden waar hij verblijft of zal verblijven. Iedere wijziging dient te worden doorgegeven. Bij de invulling en ondertekening van formulier 2 wordt een en ander standaard met de betrokkene besproken en aangegeven dat deze werkwijze noodzakelijk is uit het oogpunt van efficiënte controle. Doorgaans vindt binnen twee à drie weken een adres- of locatiebezoek plaats ter verificatie van de opgegeven verblijfplaats(en). Leidend voor de vaststelling waar men verblijft, is in beginsel het adres of de locatie waar men de nacht doorbrengt. In zijn uitspraak van 23 februari 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:593) heeft de Raad geoordeeld dat deze werkwijze niet onredelijk is.
4.5.
Appellante heeft op formulier 2 opgegeven dat zij de komende tijd zal verblijven op de volgende locaties:
- [adres 1] (adres 1), het adres van haar tante [naam tante] , aankomsttijd
niet ingevuld, vertrektijd 9:00 uur;
- [adres 2] (adres 2), het adres van haar nicht [naam nicht] , aankomsttijd niet ingevuld,
vertrektijd 9:00 uur.
Appellante heeft op het formulier ingevuld dat zij op beide adressen 3 tot 4 nachten overnacht.
4.6.
Uit het rapport van 22 juli 2016 blijkt dat twee handhavingsspecialisten op 19 juli 2016 omstreeks 8:35 uur adres 2 en omstreeks 8:45 uur adres 1 hebben bezocht. Op 22 juli 2016 hebben de handhavingsspecialisten omstreeks 7:55 uur adres 1 en omstreeks 7:50 uur adres 2 bezocht. Op beide dagen werd op beide adressen op hun herhaaldelijk aanbellen bij de centrale toegangsdeur niet gereageerd.
4.7.
De beroepsgrond dat de handhavingsspecialisten zich niet hadden mogen beperken tot het aanbellen bij de toegangsdeur, maar ook hadden moeten aanbellen bij de woningdeur slaagt niet. Vast staat dat beide opgegeven adressen zich bevinden in een appartementencomplex waar eerst moet worden aangebeld bij de centrale toegangsdeur voordat men kan doorlopen naar de woningdeuren. De handhavingsspecialisten konden niet aanbellen aan de woningdeur, omdat op het aanbellen bij de centrale toegangsdeur niet werd gereageerd.
4.8.
De beroepsgrond van appellante dat het college, gelet op het feit dat sprake is van een intrekking, meer onderzoek had moeten doen dan het onderzoek dat verricht is, bijvoorbeeld door appellante ter plaatse te bellen of een buurtonderzoek te houden, slaagt evenmin. De handhavingsspecialisten hebben op twee dagen beide adressen bezocht en daarbij werd op herhaaldelijk aanbellen niet gereageerd. Bij de locatiebezoeken, zoals die in het geval van appellante zijn uitgevoerd, gaat het erom dat het college appellante aantreft op de door haar opgegeven adressen. Zoals de gemachtigde van het college ter zitting heeft toegelicht en ook uit onder meer de uitspraak van 13 februari 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:414) blijkt, hanteert het college bij de controle van de verblijfslocatie(s) de gedragslijn dat slechts in incidentele gevallen naar betrokkenen wordt gebeld, bijvoorbeeld in het geval dat de bel kapot is van een woning die als verblijfslocatie is opgegeven of als het vriest of stortregent en de opgegeven verblijfslocatie zich in een park bevindt. Het bellen naar betrokkenen maakt in beginsel geen deel uit van de gevolgde werkwijze. Niet valt in te zien dat tijdens de controles in geding voor de handhavingsspecialisten aanleiding bestond om appellante te bellen nu er geen aanleiding was om aan te nemen dat de bel defect was. Ook heeft de gemachtigde van het college ter zitting medegedeeld dat op die momenten er bewust voor is gekozen om appellante niet te bellen om haar niet de mogelijkheid te bieden op de situatie in te spelen door alsnog naar de andere verblijfslocatie te gaan. Nu appellante niet op de door haar opgegeven verblijfadressen is aangetroffen, heeft het college aan de onder 4.2 vermelde bewijslast voldaan en behoefde er geen nader onderzoek te worden gedaan.
4.9.
Uit 4.1 tot en met 4.8 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van
J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
27 november 2018.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend J.M.M. van Dalen
md