ECLI:NL:CRVB:2018:383
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de herplaatsing van een gehandicaptenparkeerplaats en de belangenafweging tussen appellant en betrokkenen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de herplaatsing van een gehandicaptenparkeerplaats, die door het college van burgemeester en wethouders van Almere was verplaatst naar een locatie dichterbij de woning van appellant. Appellant, die gebruik maakt van de gehandicaptenparkeerplaats, heeft bezwaar gemaakt tegen deze verplaatsing, omdat hij meent dat de nieuwe locatie hem meer beperkingen oplegt bij het in- en uitstappen van zijn auto. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het college de belangen van betrokkenen, die naast appellant wonen, terecht heeft meegewogen in hun besluitvorming. De rechtbank concludeerde dat het college in redelijkheid tot de herplaatsing van de parkeerplaats heeft kunnen besluiten, ondanks de bezwaren van appellant.
In hoger beroep heeft appellant zijn eerdere argumenten herhaald, maar de Raad voor de Rechtspraak heeft het oordeel van de rechtbank onderschreven. De Raad oordeelde dat appellant onvoldoende heeft aangetoond dat de nieuwe parkeerplaats ongeschikt is en dat het college de belangen van appellant niet heeft veronachtzaamd. De Raad bevestigde dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college bevoegd was om het verkeersbesluit te nemen en dat de belangenafweging die het college heeft gemaakt, redelijk was. De uitspraak van de rechtbank is dan ook bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.