In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellant, die sinds 1969 werkzaam was bij de [Dienst], had op 23 december 2015 een verzoek tot eervol ontslag ingediend, met als reden pensioen. De staatssecretaris verleende dit ontslag op 30 december 2015, maar appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, omdat hij niet was geïnformeerd over de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor een stimuleringspremie in het kader van het Van Werk Naar Werk (VWNW)-beleid. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar ongegrond, wat leidde tot de rechtszaak.
De Raad oordeelde dat de staatssecretaris niet verplicht was om appellant te wijzen op de in te voeren maatregelen van het VWNW-beleid, aangezien appellant al ontslag had genomen. De Raad bevestigde dat het toekennen van een stimuleringspremie in dit geval in strijd zou zijn met de strekking van de maatregel, omdat appellant reeds had ingestemd met zijn ontslag. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd eveneens afgewezen, omdat appellant niet kon aantonen dat hij ongelijk was behandeld ten opzichte van andere vergelijkbare gevallen.
De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en benadrukt de verantwoordelijkheden van de staatssecretaris in het kader van goed werkgeverschap en de toepassing van het ARAR. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.