ECLI:NL:CRVB:2018:3761
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroepen wegens niet verschijnen ter zitting
Op 28 november 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 17/4883 WMO15. Deze uitspraak betreft hoger beroepen die zijn ingesteld door appellant tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Den Haag. Het onderzoek ter zitting vond plaats op 17 oktober 2018, waarbij appellant niet is verschenen. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Mos en heeft verweerschriften ingediend. De Raad heeft appellant opgeroepen om ter zitting te verschijnen, aangezien zijn aanwezigheid noodzakelijk was voor een deugdelijke beoordeling van de gronden van de hoger beroepen. Appellant is echter zonder kennisgeving niet ter zitting verschenen, en het college was niet op de hoogte van de reden van zijn afwezigheid.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet kan worden aangerekend voor zijn afwezigheid, maar heeft desondanks geconcludeerd dat de verplichting om ter zitting te verschijnen niet is nagekomen. Ingevolge artikel 8:31 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de bestuursrechter gevolgtrekkingen maken indien een partij niet verschijnt. De Raad heeft daarom besloten dat de hoger beroepen niet-ontvankelijk zijn. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met R.M. van Male als voorzitter en M.F. Wagner en J. Brand als leden, in aanwezigheid van griffier M.A.A. Traousis. De beslissing is openbaar uitgesproken op dezelfde datum als de uitspraak.