Uitspraak
15.6619 WW
OVERWEGINGEN
15 maart 2001, C-444/98, ECLI:EU:C:2001:165 (De Laat) en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 februari 2015, C-655/13, ECLI:EU:C:2015:62 (Mertens) moet worden geconcludeerd dat appellant niet is aan te merken als een volledig werkloze grensarbeider in de zin van artikel 65, tweede lid, van Vo 883/2004. Appellant heeft immers per de in geding zijnde datum niet alle banden met de lidstaat waarin hij in loondienst werkzaam was verbroken, aangezien hij in Duitsland als zelfstandige werkzaam is gebleven. Een andere uitleg zou niet overeenstemmen met het uitgangspunt van Vo 883/2004 dat aan de migrerende werknemer werkloosheidsuitkeringen worden uitgekeerd onder voorwaarden die het gunstigst zijn voor het zoeken van nieuw werk. Volgens de rechtbank staat de meer formele benadering zoals neergelegd in Besluit U3 niet aan dit oordeel in de weg, aangezien uit dit besluit volgt dat indien een zelfstandige geen enkele beroeps- of handelsactiviteit meer uitoefent in de lidstaat waar hij dat voorheen heeft gedaan hij wordt beschouwd als volledig werkloos. Dit betekent, aldus de rechtbank, dat wanneer een zelfstandige nog wel een beroeps- of handelsactiviteit uitoefent in de lidstaat waar hij dit voorheen heeft gedaan hij als gedeeltelijk werkloos kan worden beschouwd.