ECLI:NL:CRVB:2018:3753

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2018
Publicatiedatum
27 november 2018
Zaaknummer
15/6619 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WW-uitkering voor grensarbeider met zelfstandige werkzaamheden in Duitsland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, een grensarbeider die sinds 1983 werkzaam is bij een Duitse werkgever, had op 1 december 2014 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) na de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst per 1 januari 2015. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de appellant niet volledig werkloos was; hij verrichtte immers nog zelfstandige werkzaamheden in Duitsland.

De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen de afwijzing van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de appellant, ondanks de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst, nog steeds dertien uur per week als zelfstandige werkzaam was. De rechtbank concludeerde dat de appellant niet voldeed aan de definitie van volledig werkloze grensarbeider volgens de Europese regelgeving, met name Verordening (EG) nr. 883/2004. De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij recht heeft op een uitkering van zijn woonstaat, maar de Raad heeft geoordeeld dat de eerdere uitspraak van de rechtbank juist was.

De Raad heeft bevestigd dat de appellant, door zijn zelfstandige werkzaamheden, niet als volledig werkloos kan worden beschouwd. Bovendien is gebleken dat de appellant inmiddels ook door de Duitse autoriteiten in aanmerking is gebracht voor Arbeitslosengeld, wat zijn aanspraak op een uitkering volgens het recht van het werkland bevestigt. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en er is geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

15.6619 WW

Datum uitspraak: 21 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 28 augustus 2015, 15/1201 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2018. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door T. van der Weert.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, woonachtig in Nederland, is vanaf 1983 als grensarbeider werkzaam geweest bij een in Duitsland gevestigde werkgever (werkgever). Daarnaast is appellant vanaf 5 augustus 2013 gedurende gemiddeld dertien uur per week werkzaam geweest als zelfstandige in Duitsland. In verband met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met werkgever per 1 januari 2015 heeft appellant op 1 december 2014 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
1.2.
Bij besluit van 21 januari 2015 heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen omdat appellant grensarbeider was. Volgens het Uwv is appellant niet volledig werkloos geworden, omdat hij in Duitsland nog werkzaamheden als zelfstandige is blijven verrichten. Appellant moet volgens het Uwv daarom in Duitsland een uitkering in verband met werkloosheid aanvragen.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 13 maart 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 januari 2015 onder verwijzing naar onder meer de Verordening (EG) nr. 883/2004 (Vo 883/2004) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat appellant na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met werkgever voor dertien uur per week werkzaam is gebleven als zelfstandige in Duitsland. Op grond van de gegeven uitleg van de begrippen in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van
15 maart 2001, C-444/98, ECLI:EU:C:2001:165 (De Laat) en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 februari 2015, C-655/13, ECLI:EU:C:2015:62 (Mertens) moet worden geconcludeerd dat appellant niet is aan te merken als een volledig werkloze grensarbeider in de zin van artikel 65, tweede lid, van Vo 883/2004. Appellant heeft immers per de in geding zijnde datum niet alle banden met de lidstaat waarin hij in loondienst werkzaam was verbroken, aangezien hij in Duitsland als zelfstandige werkzaam is gebleven. Een andere uitleg zou niet overeenstemmen met het uitgangspunt van Vo 883/2004 dat aan de migrerende werknemer werkloosheidsuitkeringen worden uitgekeerd onder voorwaarden die het gunstigst zijn voor het zoeken van nieuw werk. Volgens de rechtbank staat de meer formele benadering zoals neergelegd in Besluit U3 niet aan dit oordeel in de weg, aangezien uit dit besluit volgt dat indien een zelfstandige geen enkele beroeps- of handelsactiviteit meer uitoefent in de lidstaat waar hij dat voorheen heeft gedaan hij wordt beschouwd als volledig werkloos. Dit betekent, aldus de rechtbank, dat wanneer een zelfstandige nog wel een beroeps- of handelsactiviteit uitoefent in de lidstaat waar hij dit voorheen heeft gedaan hij als gedeeltelijk werkloos kan worden beschouwd.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij volledig werkloos is en daarom recht heeft op een werkloosheidsuitkering van zijn woonstaat. Hij heeft toegelicht dat deze mening wordt bevestigd door het Duitse Arbeitsambt, aangezien hem Arbeitslosengeld is geweigerd. Volgens appellant volgt uit Besluit U3 dat de werkstaat (Duitsland) moet bepalen of hij volledig werkloos is of niet.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Het Uwv heeft daarbij een nieuwe beslissing van het Agentur für Arbeit te Essen gevoegd, waaruit blijkt dat appellant alsnog in aanmerking is gebracht voor Arbeitslosengeld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de toepasselijke regelgeving en het beoordelingskader wordt verwezen naar overweging 7 tot en met 10 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt een herhaling van wat hij bij de rechtbank naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant gemotiveerd verworpen. Met de overwegingen van de rechtbank wordt ingestemd. Inmiddels is bovendien gebleken dat appellant door het Agentur für Arbeit te Essen ook Arbeitslosengeld is verstrekt. Daarmee is vast komen te staan dat appellant ook volgens de Duitse autoriteiten aanspraak had op een werkloosheidsuitkering volgens het recht van het werkland.
4.3.
Het hoger beroep van appellant slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en S. Wijna en W.R. van der Velde als leden, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2018.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) W.M. Swinkels
md