ECLI:NL:CRVB:2018:3679
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake Wmo 2015 en procesbelang na toekenning maatwerkvoorziening
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leusden, waarbij zij een maatwerkvoorziening in de vorm van huishoudelijke hulp heeft aangevraagd op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college had eerder haar aanvraag afgewezen, maar na een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland op 4 mei 2017, waarbij het college werd opgedragen om een maatwerkvoorziening te verstrekken, heeft het college een nieuw besluit genomen. Dit nieuwe besluit, aangeduid als bestreden besluit 2, verleende appellante de gewenste maatwerkvoorziening voor de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2021.
Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit 2 gekeerd, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellante met het bestreden besluit 2 de door haar gewenste maatwerkvoorziening heeft gekregen. Hierdoor heeft het hoger beroep voor haar geen feitelijke betekenis meer. De Raad stelt vast dat appellante geen procesbelang heeft bij de beoordeling van de rechtsgeldigheid van de gemeentelijke regelgeving, aangezien haar belang louter formeel of principieel is. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat appellante niet kan aantonen dat het resultaat van het hoger beroep voor haar feitelijke betekenis kan hebben.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met M.F. Wagner als voorzitter en L.M. Tobé en R.C. Stam als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 7 november 2018.