ECLI:NL:CRVB:2018:3667
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van WAO-uitkering en toeslag na onderzoek naar werkzaamheden van appellant
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van de WAO-uitkering en toeslag van appellant door het Uwv. Appellant ontving sinds 13 februari 2001 een WAO-uitkering, laatstelijk berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, en een toeslag op grond van de Toeslagenwet. In 2012 heeft het Uwv een onderzoek ingesteld naar de werkzaamheden van appellant in zijn onderneming, die op naam van zijn echtgenote stond. Het Uwv concludeerde dat appellant in 2012 werkzaamheden had verricht die als inkomsten uit arbeid konden worden aangemerkt, en besloot tot herziening van de uitkering en terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen. Appellant ging in beroep tegen deze besluiten, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep ongegrond. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat appellant in 2012 werkzaamheden had verricht, maar dat er onvoldoende bewijs was voor het standpunt dat appellant ook in 2013 op loon waardeerbare werkzaamheden had verricht. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep gegrond, waarbij het Uwv werd opgedragen een nieuwe beslissing te nemen op de bezwaren van appellant. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de kosten van appellant.