ECLI:NL:CRVB:2016:630
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening toeslag en terugvordering van WAO-uitkering na werkzaamheden in eigen onderneming
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de rechtbank de bezwaren van appellant tegen besluiten van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving sinds 2001 een WAO-uitkering en een toeslag op grond van de Toeslagenwet. Na een onderzoek in 2012 naar zijn werkzaamheden in de onderneming van zijn echtgenote, heeft het Uwv besloten om de toeslag te herzien en een terugvordering in te stellen van in totaal € 65.771,82. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het onderzoek van het Uwv gebrekkig was en dat hij eerder melding had gemaakt van zijn werkzaamheden. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft aangetoond dat appellant werkzaamheden heeft verricht die van invloed waren op zijn uitkering. De Raad heeft de terugvordering gerechtvaardigd geacht, omdat appellant zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van zijn inkomsten uit arbeid. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen dringende redenen gevonden om van de terugvordering af te zien.