In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een Wajong-uitkering aan appellant, geboren in 1986. Appellant had op 23 december 2011 een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010). Het Uwv had zijn aanvraag aanvankelijk afgewezen, maar na bezwaar werd hem met terugwerkende kracht een uitkering toegekend. De rechtbank Overijssel verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond, maar appellant ging in hoger beroep. De Raad heeft de zaak in meerdere zittingen behandeld, waarbij deskundigen zijn ingeschakeld om de medische situatie van appellant te beoordelen. De deskundige Cruysberg concludeerde dat er bij appellant sprake was van therapieresistent dubbelzien, maar dat er nog mogelijkheden tot herstel waren. De Raad oordeelde dat op de datum in geding, 20 april 2012, geen sprake was van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, omdat er een meer dan geringe kans op herstel bestond. Het bestreden besluit van het Uwv werd als deugdelijk beoordeeld, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De Raad heeft het Uwv wel veroordeeld in de proceskosten van appellant.