ECLI:NL:CRVB:2018:3656
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van bijstandsaanvraag op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) wegens niet aannemelijk gemaakte woonplaats
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant had bij het college van burgemeester en wethouders van Utrecht bijzondere bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en later op basis van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). De aanvraag werd afgewezen omdat de appellant zijn woon- en leefsituatie niet duidelijk had gemaakt. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant op 12 maart 2015 een aanvraag voor bijstand indiende, maar dat hij niet kon aantonen dat hij in de gemeente Utrecht woonachtig was. Het college had onderzoek gedaan naar de woonplaats van de appellant en kwam tot de conclusie dat hij niet in Utrecht woonde, wat werd bevestigd door gegevens uit de Basisregistratie personen (Brp) en het handelsregister. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard, waarop de appellant in hoger beroep ging. De Raad oordeelde dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn woonplaats in Utrecht en dat het college zorgvuldig had gehandeld in zijn onderzoek. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af.