ECLI:NL:CRVB:2018:3653

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2018
Publicatiedatum
20 november 2018
Zaaknummer
16-4229 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van ouderdomspensioen AOW naar de norm van een gehuwde; onderzoek naar duurzaam gescheiden leven

In deze zaak gaat het om de herziening van het ouderdomspensioen van appellanten, die gehuwd zijn, naar de norm van een gehuwde die duurzaam gescheiden leeft. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft hen per 1 januari 2015 een AOW-pensioen toegekend, maar dit is later herzien. Appellanten stellen dat er wel degelijk sprake is van duurzaam gescheiden leven, terwijl de Svb dit betwist. De rechtbank heeft de beroepen van appellanten ongegrond verklaard, maar appellanten zijn in hoger beroep gegaan. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de Svb onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de omstandigheden van appellanten en dat er geen gesprek met appellant heeft plaatsgevonden, wat essentieel is voor het verkrijgen van de juiste informatie. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en de bestreden besluiten van de Svb en verplicht de Svb om binnen twaalf weken nieuwe beslissingen op bezwaar te nemen, waarbij de Raad de Svb ook veroordeelt in de proceskosten van appellanten.

Uitspraak

16.4229 AOW, 16/4230 AOW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
27 mei 2016, 15/2696, 15/2697 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
[appellante] te [woonplaats] (appellante, samen appellanten)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 15 november 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. J.J. Achterveld, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. Achterveld heeft een besluit van de Svb van 19 juni 2018 ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2018. Namens appellanten is mr. Achterveld verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. W. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1. Appellanten zijn met elkaar gehuwd. Aan hen is, per de voor ieder afzonderlijk geldende pensioengerechtigde leeftijd, een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend naar de norm van een gehuwde die duurzaam gescheiden leeft. Met twee afzonderlijke besluiten van 2 januari 2015 heeft de Svb appellanten laten weten dat zij vanaf 1 januari 2015 ieder recht hebben op een AOW‑pensioen naar de norm van een gehuwde. Deze besluiten zijn in stand gebleven na bezwaar, bij twee afzonderlijke beslissingen op bezwaar (bestreden besluiten) van 8 juni 2015.
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak beide beroepen ongegrond verklaard. Uit de gegevens die de Svb heeft verkregen in een gesprek met appellante, kon de conclusie getrokken worden dat er geen sprake was van duurzaam gescheiden leven. Dat de Svb in dit onderzoek geen gesprek heeft gehad met appellant, doet daar niet aan af.
3.1.
In hoger beroep benadrukken appellanten dat er wel degelijk sprake is van duurzaam gescheiden leven, ook in de periode in geding. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 17 juli 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX1667, menen zij dat de Svb niet had kunnen volstaan met een gesprek met appellante, maar ook met appellant een gesprek had moeten voeren om de juiste informatie te verkrijgen. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het later terugkomen op eerdere verklaringen in het algemeen niet leidt tot het ter zijde stellen van de eerdere verklaring. Nu met appellant in het geheel niet is gesproken, kan deze rechtspraak voor hem in ieder geval niet gelden. Nu zijn verklaringen niet in alle opzichten overeenkomen met de verklaring van appellante, had dit niet door de rechtbank als onvoldoende aangemerkt mogen worden. Daarnaast menen appellanten dat er, gezien alle omstandigheden, wel degelijk sprake is van duurzaam gescheiden leven. De contacten zijn in overwegende mate zakelijk en niet veelvuldig en de zakelijke regelingen bestaan al jaren en zijn ontstaan ten tijde en vanwege van het huwelijk, in de periode dat er nog geen sprake was van duurzaam gescheiden leven.
3.2.
De Svb bepleit een bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de AOW wordt als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is. Zoals de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft overwogen, is volgens vaste rechtspraak van de Raad, waaronder zijn uitspraak van 1 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:612, van duurzaam gescheiden leven sprake indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beiden of één hunner gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door hen beiden, althans door één hunner, als bestendig is bedoeld.
4.2.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat appellant bij zijn aanvraag om een AOW‑pensioen in 2011 heeft aangegeven op 1 maart 2011 te zullen vertrekken naar Hongarije en van daaruit rond te gaan trekken. Appellant beschikt in Hongarije over een eigen woning, waarin echter geen voorzieningen als elektriciteit en water zijn aangebracht. Op 22 maart 2013 heeft appellant doorgegeven aan de Svb dat per 6 maart 2013 Nederland zijn woonland is, maar dat hij hier geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. Wel heeft appellant het adres van appellante opgegeven als postadres. In 2014 heeft de Svb een onderzoek ingesteld naar de vraag of op juiste gronden een situatie van duurzaam gescheiden leven is aangenomen. Hierbij is getracht met appellant in contact te treden in Hongarije, maar de controleurs konden de woning niet vinden. Wel is er sms‑contact geweest, waarbij appellant heeft aangegeven niet in Hongarije te zijn op dat moment. Niet is gebleken dat er pogingen in het werk zijn gesteld met appellant in zijn woonland Nederland een afspraak te maken.
4.3.
Namens de Svb is op 4 december 2014 een bezoek gebracht aan de woning van appellante en is er met haar een gesprek gevoerd over de regelingen die zij en haar echtgenoot hebben getroffen en de contacten tussen haar en haar echtgenoot. Uit de stukken blijkt dat appellante in de bezwaarfase heeft gewezen op onjuistheden in haar eerdere verklaring en dat appellant zich in het geheel niet kan vinden in die verklaring en meent dat de feiten anders liggen. Zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, maakt een latere ontkenning of nuancering van een verklaring niet dat de eerdere voor onjuist wordt gehouden. Dit gaat echter niet zover dat met de latere verklaring in het geheel geen rekening dient te worden gehouden, met name niet als de ingediende bewijsstukken twijfel doen rijzen aan de juistheid van de eerdere verklaring. Daar is in dit geding sprake van. Zo lijkt de verklaring van appellante dat zij gezamenlijk eigenaar zijn van de woning in Hongarije, niet overeen te komen met de koopakte van deze woning, waarop alleen de naam van appellant vermeld staat. De verklaring over gezamenlijk familiebezoek en over vakantie in Hongarije wordt door appellante naderhand genuanceerd en door appellant ontkend. De Svb had hierover meer duidelijkheid kunnen krijgen, indien hij ook met appellant in gesprek was getreden. Dit gesprek had ook in de bezwaarfase kunnen plaatsvinden, maar om onduidelijke redenen heeft er geen hoorzitting met betrekking tot zijn bezwaar plaatsgevonden, hoewel appellant hier uitdrukkelijk om had verzocht. Dat appellante van een hoorzitting heeft afgezien, maakt niet dat dit ook voor appellant geldt.
4.4.
Het in procesverloop genoemde besluit van de Svb van 19 juni 2018 betreft de wijziging van het AOW-pensioen van appellant per 1 maart 2018 in een pensioen voor een gehuwde die duurzaam gescheiden leeft. De stelling van appellant dat hieruit volgt dat in de periode in geding ook een dergelijk pensioen had moeten worden toegekend, wordt niet zondermeer gevolgd. Echter, een duidelijke verklaring voor dit gewijzigd inzicht in de situatie van appellanten wordt ook niet gegeven door de Svb.
4.5.
Nu sprake is van belastende besluiten die ambtshalve zijn genomen, ligt het in eerste instantie op de weg van de Svb zich te vergewissen van de juiste feiten. Geoordeeld moet worden dat de Svb daarin vooralsnog niet is geslaagd. De Svb zal een nader onderzoek moeten doen naar de omstandigheden van appellanten in de periode in geding wat betreft de vraag of sprake is van duurzaam gescheiden leven. Er bestaat dus geen ruimte om zelf in de zaak te voorzien. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. De Svb dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen dat wel toereikend is voorbereid en gemotiveerd. Met het oog op een zo voortvarend mogelijke definitieve afdoening van het geschil ziet de Raad aanleiding om te bepalen dat de Svb binnen twaalf weken nieuwe beslissingen op het bezwaar neemt en om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen de te nemen nieuwe besluiten alleen bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
5. Er is aanleiding de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellanten. De proceskosten worden begroot op € 1.002,- in beroep en op € 1.002,- in hoger beroep. De beroepschriften van appellanten zijn vrijwel identiek, zodat hiervoor 1 punt wordt toegekend. Ook voor het bijwonen van de zitting wordt in beroep 1 punt toegekend, evenals in hoger beroep. Over de vergoeding van kosten die betrokkenen hebben gemaakt en mogelijk nog zullen maken in verband met de behandeling van het bezwaar, moet worden beslist in de te nemen nieuwe beslissing op bezwaar.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • bepaalt dat de Svb binnen twaalf weken nieuwe beslissingen op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat beroep tegen de door de Svb te nemen nieuwe beslissingen op bezwaar alleen bij de Raad kan worden ingesteld;
  • veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 2.004,-;
  • bepaalt dat de Svb aan appellanten het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 169,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van Y. Azirar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2018.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) Y. Azirar

LO