Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Haarlem van 19 juli 2010, 09/6340 en 10/1712 (aangevallen uitspraken)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (appellant)
[betrokkene 1] te [woonplaats] en [betrokkene 2] te [woonplaats] (betrokkenen)
Datum uitspraak: 17 juli 2012
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkenen hebben verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2012. Daarbij zijn de zaken gevoegd behandeld. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Verbeek. Betrokkenen zijn verschenen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2. [betrokkene 2], geboren in 1942, ontvangt sinds april 2007 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) ter hoogte van het maximale pensioen voor een ongehuwde. Bij besluit van 26 augustus 2008 heeft appellant aan [betrokkene 1], geboren in 1944, met ingang van februari 2009 een ouderdomspensioen op grond van de AOW toegekend ter hoogte van het maximale pensioen voor een ongehuwde.
1.3. Naar aanleiding van een melding uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens dat betrokkenen op 16 januari 2009 met elkaar waren gehuwd, heeft appellant bij besluiten van 10 februari 2009, onder intrekking van zijn besluit van 26 augustus 2008, [betrokkene 1] met ingang van februari 2009 een ouderdomspensioen toegekend naar het bedrag voor een gehuwde pensioensgerechtigde en bij besluit van 12 februari 2009 het ouderdomspensioen van [betrokkene 2] met ingang van februari 2009 herzien in een ouderdomspensioen voor een gehuwde.
1.4. Bij brief van 19 februari 2009 heeft [betrokkene 2] appellant verzocht hem met ingang van 1 januari 2009 een ouderdomspensioen voor een ongehuwde toe te kennen omdat hij duurzaam gescheiden leeft van [betrokkene 1]. Naar aanleiding van deze melding heeft op 18 maart 2009 op het woonadres van [betrokkene 2] een huisbezoek plaatsgevonden. De bevindingen van het huisbezoek zijn neergelegd in een rapportage van 18 maart 2009. In de samenvatting van de bevindingen staat vermeld dat betrokkenen om uitsluitend privé redenen zijn gehuwd, dat ervoor is gekozen de zakelijke gevolgen van het huwelijk volledig uit te sluiten, dat er geen voornemen is om op enig moment een gezamenlijke huishouding te gaan voeren in één woning, dat geen van beiden een noemenswaardige invloed heeft in het huishouden van de ander omdat zij slechts incidenteel in elkaars woningen overnachten, dat evenmin sprake is van enige financiële verstrengeling met elkaar en dat de contacten weliswaar telefonisch frequent zijn, maar gering wat betreft bij elkaar op bezoek gaan. De onderzoeksresultaten zijn voor appellant aanleiding geweest om bij afzonderlijke besluiten van 25 maart 2009 het ouderdomspensioen van betrokkenen met ingang van februari 2009 te herzien in een ouderdomspensioen voor een ongehuwde.
1.5. Bij afzonderlijke besluiten van 15 juli 2009 heeft appellant het ouderdomspensioen van betrokkenen met ingang van augustus 2009 herzien in een ouderdomspensioen voor een gehuwde. Appellant heeft daaraan ten grondslag gelegd dat hij uit nadere bestudering van de dossiers van betrokkenen thans heeft moeten concluderen dat er geen sprake is van duurzaam gescheiden leven, omdat de contacten tussen betrokkenen niet uitsluitend bestaan uit zakelijke contacten, maar juist uit frequente contacten met een niet zakelijk karakter.
1.6. Bij afzonderlijke besluiten van 10 november 2009 (bestreden besluiten) heeft appellant de bezwaren tegen de besluiten van 15 juli 2009 ongegrond verklaard en zijn standpunt dat betrokkenen niet duurzaam gescheiden leven gehandhaafd. Daaraan heeft appellant ten grondslag gelegd dat betrokkenen regelmatig contacten hebben met elkaar en dat deze contacten niet zakelijk zijn. Daarbij heeft appellant doorslaggevende betekenis toegekend aan het feite dat betrokkenen in het huwelijk zijn getreden, dat zij al tien tot twaalf jaar een LAT-relatie hebben, dat zij elkaar regelmatig bellen en samen op vakantie gaan.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen van betrokkenen tegen de bestreden besluiten gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en bepaald dat appellant nieuwe beslissingen op bezwaar dient te nemen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat uit de feiten en omstandigheden, waaronder ook de door betrokkenen gestelde niet zakelijke reden om tot een huwelijk te besluiten, ondubbelzinnig blijkt dat er bij betrokkenen sprake is van duurzaam gescheiden leven. De frequentie van de niet zakelijke contacten die betrokkenen onderhouden acht de rechtbank niet zodanig hoog dat de balans daardoor doorslaat naar het standpunt van appellant, waarbij de rechtbank heeft meegewogen dat betrokkenen elkaar al zeer lang kennen en een gemeenschappelijk verleden hebben en dat in het patroon van onderling sociaal verkeer geen in het oog springende verschuivingen zijn, ook niet na hun huwelijk.
3.1. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraken gekeerd. Appellant bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat in de situatie van betrokkenen uit de feiten en omstandigheden ondubbelzinnig blijkt dat betrokkenen direct na het huwelijk duurzaam gescheiden leven. Daartoe heeft appellant gewezen op het feit dat betrokkenen, al dan niet regelmatig, contact met elkaar hebben, dat zij incidenteel bij elkaar overnachten en dat er gezamenlijke activiteiten worden ondernomen, waaronder het met elkaar op vakantie gaan.
3.2. In hun verweerschriften hebben betrokkenen herhaald dat zij zijn getrouwd om over en weer een formeel recht op consultatie en medebeslissingsrecht in levensbedreigende en terminale situaties te garanderen en dat appellant een verkeerde voorstelling van zaken geeft van hun sociale contacten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Op grond van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de AOW wordt als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
4.2. Zoals de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft overwogen, is volgens vaste rechtspraak van de Raad, waaronder zijn uitspraak van 19 maart 2004, LJN AO6231, van duurzaam gescheiden leven sprake indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beiden of een hunner gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door hen beiden, althans door een hunner, als bestendig is bedoeld. Voorts heeft de Raad in zijn rechtspraak, waaronder de hiervoor genoemde uitspraak, tot uitdrukking gebracht, zoals ook door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is verwoord, dat in het algemeen kan worden aangenomen dat na het sluiten van een huwelijk of het aangaan van een geregistreerd partnerschap de betrokkenen de intentie hebben een echtelijke samenleving - al dan niet op termijn - aan te gaan, maar dat het niet is uit te sluiten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum of de datum van het aangaan van een geregistreerd partnerschap, van duurzaam gescheiden leven kan worden gesproken, mits dat ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt.
4.3. De Raad volgt de rechtbank niet in haar oordeel dat uit de feiten en omstandigheden ondubbelzinnig blijkt dat in de situatie van betrokkenen sprake is van duurzaam gescheiden leven. Daarvoor zijn de verklaringen die [betrokkene 2] op 18 maart 2009 heeft afgelegd over de frequentie van de niet zakelijke contacten die betrokkenen onderhouden, onvoldoende duidelijk en concreet. Volgens de rapportage van 18 maart 2009 heeft [betrokkene 2] verklaard dat zijn echtgenote en hij onregelmatig bij elkaar komen, dat hun contacten zeer wisselend en onregelmatig zijn, dat zij elkaar soms enkele malen in de maand zien en dan weer helemaal niet en dat zij incidenteel bij elkaar overnachten. Van appellant had, gelet op deze vage aanduidingen, mogen worden verwacht dat hij nader onderzoek had (laten) verrichten naar de frequentie van de contacten tussen betrokkenen, en dat hij ook [betrokkene 1] in dit onderzoek had betrokken. Alleen bij [betrokkene 2] is immers een huisbezoek geweest. Niet valt in te zien dat dit voor appellant onmogelijk is, temeer nu betrokkenen hebben verklaard dat hun situatie voor en na het sluiten van het huwelijk niet noemenswaardig is gewijzigd.
4.4. Door geen nader onderzoek te (laten) doen naar de frequentie van de door betrokkenen onderhouden niet zakelijke contacten heeft appellant de bestreden besluiten - in strijd met artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht - niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en genomen en niet op deugdelijke wijze gemotiveerd. Dit klemt temeer nu appellant eerder op basis van de rapportage van 18 maart 2009 bij besluiten van 25 maart 2009 het ouderdomspensioen van betrokkenen met ingang van februari 2009 wel heeft herzien in een ouderdomspensioen voor een ongehuwde. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
4.5. Nu de rechtbank de bestreden besluiten terecht maar op onjuiste gronden heeft vernietigd, slagen de hoger beroepen niet en komen de aangevallen uitspraken, met verbetering van de gronden, voor bevestiging in aanmerking. Tot slot wordt nog overwogen dat voor het doen van een tussenuitspraak geen ruimte is, omdat een opdracht aan appellant op grond van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet zich niet verdraagt met het rechtsmiddel van beroep in cassatie dat openstaat tegen de toepassing door de Raad van bepalingen inzake het begrip duurzaam gescheiden leven.
5. Appellant wordt veroordeeld in de proceskosten van betrokkenen in hoger beroep. Die bedragen in totaal € 38,72 (€ 19,36 per persoon) aan reiskosten van betrokkenen.
De Centrale Raad van Beroep
-bevestigt de aangevallen uitspraken;
-veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkenen tot een bedrag van € 38,72;
-bepaalt dat van appellanten een griffierecht wordt geheven van € 896,--.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa als voorzitter en E.C.R. Schut en M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2012.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip duurzaam gescheiden leven.