ECLI:NL:CRVB:2018:3617

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2018
Publicatiedatum
15 november 2018
Zaaknummer
16/7960 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de status van appellant als marginale zelfstandige in het kader van sociale zekerheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die in deze procedure wordt vertegenwoordigd door mr. G. Bakker, is in geschil met het college van burgemeester en wethouders van Groningen over zijn status als marginale zelfstandige. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellant niet als marginale zelfstandige kon worden aangemerkt, omdat hij geen grote afstand tot de arbeidsmarkt zou hebben. De appellant betwist dit en stelt dat hij door zijn lange werkloosheidsduur en beperkte mogelijkheden op de arbeidsmarkt wel degelijk aan de voorwaarden voor marginale zelfstandigheid voldoet.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van de appellant en het college zorgvuldig afgewogen. De Raad concludeert dat de appellant sinds 2005 op oproepbasis werkt bij een beveiligingsbedrijf en daarnaast sinds 2010 ook bij een tweede beveiligingsbedrijf. In 2015 heeft hij substantiële inkomsten uit loondienst ontvangen, wat erop wijst dat hij niet in een langdurige werkloosheid verkeert. De Raad oordeelt dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de appellant geen grote afstand tot de arbeidsmarkt heeft. De Raad bevestigt daarmee de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de appellant ongegrond.

Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd. De griffier A.M. Pasmans en de voorzitter Y.J. Klik hebben de uitspraak ondertekend.

Uitspraak

16.7960 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 14 november 2016, 16/1562 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
Datum uitspraak: 23 oktober 2018
Zitting hebben: Y.J. Klik als voorzitter en F. Hoogendijk en J.L. Boxum als leden.
Griffier: A.M. Pasmans
Namens appellant is mr. G. Bakker verschenen. Het college is niet verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
1. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Beleidsregels marginale zelfstandigen 2015, die golden ten tijde van belang, is een marginale zelfstandige een bijstandsgerechtigde die zelfstandige, productieve activiteiten van geringe omvang verricht die bescheiden inkomsten opleveren en die voor zijn eigen rekening en risico worden uitgevoerd. Voorwaarde is dat belanghebbende een grote afstand tot de arbeidsmarkt heeft vanwege oorzaken als sociaal‑culturele achtergronden, het ontbreken van opleiding, het gebrek aan ervaring met het werken in loondienst, of de lange werkloosheidsduur. Kenmerkend voor de activiteiten is dat deze naar verwachting ook op termijn, niet zullen leiden tot voldoende inkomsten om zelfstandig in de kosten van het levensonderhoud te kunnen voorzien.
2. In geschil is de vraag of appellant voldoet aan de voorwaarde dat hij een grote afstand heeft tot de arbeidsmarkt vanwege de lange werkloosheidsduur.
3. Appellant heeft aangevoerd dat het college hem ten onrechte niet meer aanmerkt als marginale zelfstandige. Gezien zijn opleiding en leeftijd kan hij slechts in aanmerking komen voor onregelmatige inkomsten op basis van een nulurencontract. Er bestaat op geen enkele wijze uitzicht op een volledige uitstroom naar betaalde arbeid, waardoor de werkloosheidsduur niet afneemt. Anders dan het college stelt, bestaat voor hem een grote afstand tot de arbeidsmarkt in verband met de lange werkloosheidsduur, zodat hij aan de voorwaarden van de beleidsregels voldoet.
4. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat appellant geen grote afstand tot de arbeidsmarkt heeft. Daartoe is het volgende van belang. Appellant werkt vanaf 2005 op oproepbasis bij een beveiligingsbedrijf en vanaf 2010 verricht hij daarnaast op dezelfde basis werkzaamheden bij een tweede beveiligingsbedrijf. Appellant heeft in 2015 in substantiële mate werkzaamheden verricht, wat blijkt uit het feit dat hij over 2015 een bedrag van € 9.621,- aan inkomsten uit loondienst heeft ontvangen. Er is dus geen sprake van een gebrek aan ervaring met het werken in loondienst en evenmin van een lange werkloosheidsduur. Een Adviseur Werving en Selectie van het brancheteam van de gemeente dat gaat over invulling van beveiligingsvacatures heeft hem als bemiddelbaar voor voltijds functies aangemerkt. Dat appellant er nog niet in is geslaagd uit een voltijds dienstverband inkomsten te verwerken, leidt niet tot een ander oordeel.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) A.M. Pasmans (getekend) Y.J. Klik
md