ECLI:NL:CRVB:2018:3617
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de status van appellant als marginale zelfstandige in het kader van sociale zekerheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die in deze procedure wordt vertegenwoordigd door mr. G. Bakker, is in geschil met het college van burgemeester en wethouders van Groningen over zijn status als marginale zelfstandige. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellant niet als marginale zelfstandige kon worden aangemerkt, omdat hij geen grote afstand tot de arbeidsmarkt zou hebben. De appellant betwist dit en stelt dat hij door zijn lange werkloosheidsduur en beperkte mogelijkheden op de arbeidsmarkt wel degelijk aan de voorwaarden voor marginale zelfstandigheid voldoet.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van de appellant en het college zorgvuldig afgewogen. De Raad concludeert dat de appellant sinds 2005 op oproepbasis werkt bij een beveiligingsbedrijf en daarnaast sinds 2010 ook bij een tweede beveiligingsbedrijf. In 2015 heeft hij substantiële inkomsten uit loondienst ontvangen, wat erop wijst dat hij niet in een langdurige werkloosheid verkeert. De Raad oordeelt dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de appellant geen grote afstand tot de arbeidsmarkt heeft. De Raad bevestigt daarmee de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de appellant ongegrond.
Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd. De griffier A.M. Pasmans en de voorzitter Y.J. Klik hebben de uitspraak ondertekend.