In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving vanaf 1 januari 2010 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en kreeg toestemming om in de startperiode van zijn onderneming, [naam B.V.], een salaris te ontvangen. Appellant stelt dat hem door medewerkers van het Uwv toezeggingen zijn gedaan over het niet terugvorderen van zijn WW-uitkering, maar het Uwv heeft deze stelling betwist. De Raad heeft [naam X], de contactpersoon van appellant, als getuige opgeroepen. Haar verklaring bood geen steun voor de stelling van appellant dat hem was toegezegd dat het salaris niet zou worden teruggevorderd. De Raad concludeert dat appellant niet heeft aangetoond dat er sprake was van een eenduidige toezegging van het Uwv. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.